“Jezus ging Kafarnaüm
binnen. Een centurio (dit is een Romeinse bevelhebber over honderd soldaten)
had daar een slaaf aan wie hem veel gelegen was; deze was ziek geworden en lag
op sterven. Toen hij over Jezus hoorde, zond hij Joodse oudsten naar hem toe
met het verzoek zijn slaaf te komen genezen. Bij Jezus gekomen deden zij een
klemmend beroep op hem. ‘Hij verdient het dat u hem deze gunst bewijst’, zeiden
ze. ‘Want hij houdt van ons volk; hij heeft de synagoge hier voor ons laten
bouwen.’
Jezus ging met hen mee.
Toen hij al niet ver meer van het huis was, stuurde de centurio vrienden met de
boodschap: ‘Heer, doe geen moeite. Ik ben niet waard dat u onder mijn dak komt.
Daarom vond ik me ook te min om zelf naar u toe te komen. Maar zeg iets, dan
moet mijn jongen beter worden. Ook ik ben iemand die onder bevel staat, en ik
heb soldaten onder mij. Tegen de een zeg ik: "Ga!“ en hij gaat, en tegen
de ander: “Kom!” en hij komt, en tegen mijn slaaf: “Doe dit!” en hij doet het.’
Jezus verbaasde zich
over hem toen hij dit hoorde. Hij wendde zich tot de mensen die hem volgden en
zei: ‘Ik verzeker jullie, zo’n groot vertrouwen heb ik in Israël zelfs niet
aangetroffen.’ Daarop keerden de boodschappers terug naar het huis en troffen
daar de slaaf gezond aan.
(Lukas 7,1-10)
Er zijn heel
wat mensen die het in dit verhaal opnemen voor een ander.
Er is de Romeinse
centurio, die in de put zit omdat zijn beste slaaf, verderop in het verhaal ‘mijn
jongen’ genoemd, terminaal ziek is. Hij wil hem niet verliezen en doet een
beroep op de jood Jezus om genezing te bekomen. Geen voor de hand liggende stap
is dat, want als Romeinse legerofficier geldt hij officieel als bezetter en
onderdrukker van het joodse volk. De joden kunnen tegenover hun kolonisten even
weinig rechten doen gelden als varkens tegenover hun hoeder. Ze zijn niet meer
dan objecten in hun ogen, geen mensen meer. Maar deze centurio heeft in het
geestelijke leven al een weg afgelegd. We vernemen dat hij houdt van het joodse
volk, en zelfs de bouw van een gebedshuis heeft bekostigd. Wat zullen degenen
onder wiens bevel hij staat, blij zijn geweest toen zij de geruchten daarover
hoorden!
Het is niet
om het zich gemakkelijk te maken dat de centurio een delegatie op pad stuurt. Hij
wil Jezus niet in verlegenheid brengen door hem te vragen om, tegen de joodse
reinheidswetten in, het huis van een niet-jood te betreden. Daarom doet hij een
beroep op de plaatselijke, joodse notabelen. Zij zijn de tweede bemiddelaars in
het verhaal. Zij erkennen de geestelijke adel van hun juridische gezagvoerder
en springen voor hem en zijn knecht in de bres.
Bovendien
vindt de centurio dat hij het geenszins verdient om zelf naar Jezus toe te
komen, laat staan hem in zijn huis te ontvangen. Hij vindt zichzelf daarvoor te
min. In Lukas 5,8 horen we Simon Petrus uitroepen, terwijl hij voor Jezus op de
knieën valt: “Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig mens!” – Laat je
door mijn zondige conditie niet besmeuren!
Daarom doet
de centurio opnieuw een beroep op anderen, vrienden ditmaal. Zij vormen de
derde groep van bemiddelaars.
Zoveel mensen
die voor de zieke slaaf in de bres springen! Voor een slááf nota bene! Zoiets
dat je koopt en verkoopt aan een goede prijs! Maar voor de bemiddelaars is hij
meer dan louter een winstfactor. Hij is in de eerste plaats een mens die heel
erg ziek is en daarom bijstand verdient. Net zoals de centurio ook in de eerste
plaats een mens is en geen Romein; een mens bovendien die het hart op de juiste
plaats draagt.
Wat ben je
nog als niet, op het moment dat je het heel hard nodig hebt, mensen het voor je
opnemen en zich jouw trieste lot aantrekken, omdat je dat zelf niet meer kan?
Ik voel me altijd diep ontroerd wanneer het verhaal wordt voorgelezen over de
verlamde mens (de oorzaken en symptomen kunnen legio zijn) die door vier mannen
tot bij Jezus wordt gedragen. Het dak boven Jezus’ hoofd wordt er zelfs voor
opengebroken! Zoveel is hun eraan gelegen dat hun vriend beter wordt! (Markus
2,3-4)
Dat er voor
ons altijd zo’n bemiddelaars mogen zijn, die voor ons lot niet onverschillig
blijven en die voor ons ten beste spreken bij de Schepper van alle leven! Het
kunnen onze ouders zijn, levend en wel bij ons of al overleden. Wie bidt er in
dit heelal harder voor een ander dan een moeder voor haar kind? Het kan ook de
Moeder Gods zijn - nee, zij is dat met zekerheid. Het kunnen Gods lieve
heiligen zijn, je patroonheilige misschien, of een heilige die je zelf
uitkiest. Het meest van al zijn het misschien wel mensen die jou persoonlijk
kennen, die je misschien niet zo heel vaak zien maar die je wel diep in hun
hart dragen en die er oprecht onder lijden als het je niet zo goed gaat.
Etienne Eertmans
29 mei 2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten