zaterdag 30 april 2016

Barmhartigheid door dik en dun

(Deze tekst verscheen eerder in een licht gewijzigde vorm in het weekblad Kerk & Leven, editie Zutendaal)

Het volgende maakte ik mee op zondag 3 april 2016, dit jaar de eerste zondag na Pasen.

Maar in feite begon het verhaal al een drietal weken eerder, toen ik in Brussel, waar ik werk, van het voetpad een gebedsprentje opraapte, dat iemand daar had verloren. Ik zag op de buitenkant van het prentje de in mijn ogen nogal melige afbeelding van een Jezus Christus, uit wiens hart twee brede, lichtende stralen ontsproten: een witte en een rode. Ik propte het prentje achteloos in mijn portefeuille en besteedde er verder geen aandacht meer aan.

Dan kwam de bewuste zondag, 3 april. Ik had tot in de late namiddag achter mijn laptop zitten werken. En dat niet eens voor persoonlijke zaken of hobby’s; neen, ik deed het om achterstand op te halen van mijn werk, waar de opdrachten in die periode zeer talrijk waren. Weliswaar had ik mezelf ook wel wat in problemen gebracht door me tijdens de werkuren op kantoor frequent te laten afleiden door kranten-artikels over de actuele stand van zaken in de Vlaamse en Nederlandse podiumkunsten, wat me op zijn beurt weer ertoe bracht om meteen, uit groot enthousiasme en nog tijdens de werktijd op kantoor, reservaties te beginnen maken voor nog eens zeven theatervoorstellingen d’erbij, terwijl mijn agenda toch al uitpuilde van de podiumactiviteiten die ik in de komende weken en maanden zou bijwonen.

Maar na vier, vijf uren van intense arbeid werd het hoog tijd om nog even op de fiets te springen, zeker nu de lente die zondag zo gul en zonnig tot uitbarsting was gekomen. Met in mijn rugzak een spannend boek fietste ik langs de kortste weg naar De Beemden, een heerlijke Lierse taverne, die pal naast de Kleine Nete verscholen lag in het groen. Het was daar heerlijk toeven. Er was gelukkig nog een tafel vrij buiten op het ruime gazon, dicht bij het nabijgelegen meer. De zon bescheen mild en warm mijn rug. Ik opende mijn boek en begon te lezen, een lekkere Karmeliet binnen handbereik. 

Toen ik de rekening moest betalen, opende ik mijn portefeuille en merkte bij toeval het gebedsprentje op. Ik haalde het tevoorschijn en bekeek het voor het eerst aandachtig. De Barmhartige Jezus keek mij vanop het prentje mededogend aan. Zijn linkerhand rustte op zijn borst, ter hoogte van zijn hart; met zijn rechterhand maakte hij een zegenend gebaar.

Wat zou deze Jezus mij eigenlijk te vertellen hebben? Ik trachtte te begrijpen wat er op het prentje, dat in het Frans was opgesteld, geschreven stond. In vertaling luidde het als volgt:

“WOORDEN VAN ONZE HEER AAN ZUSTER FAUSTINA” – “Deze twee stralen die van mijn Hart uitgaan, symboliseren het Bloed en het Water die eruit ontsprongen op de dag van mijn Kruisoffer. De witte straal staat voor het water dat de zielen reinigt (doopsel, boetedoening), de rode staat voor het Bloed dat het leven van de zielen verhevigt (Communie, overige sacramenten)… Gelukkig wie in hun schaduw leeft, want hij zal de toorn van God niet hoeven te vrezen.”

“BELOFTEN VAN ONZE HEER” – “Ik beloof dat de ziel die deze beeltenis vereert niet zal vergaan, en evenmin de huizen en steden waar ze wordt vereerd. Ik zal ze sparen en beschermen. De zielen die een beroep doen op Mijn Barmhartigheid, bereiden Mij een grote vreugde. Ik zal hun genaden schenken, groter nog dan die welke ze mij vragen. De zielen die zich manifesteren als apostelen van de eredienst van Mijn Barmhartigheid, zal ik gedurende hun ganse leven beschermen, zoals een moeder haar kind beschermt, en in het uur van hun dood zal Ik niet hun Rechter zijn, maar hun Verlosser.

Ik verlang dat Mijn Barmhartigheid plechtig gevierd wordt op de eerste zondag na Pasen. Wie op die dag, na zijn zonden beleden te hebben, te communie gaat, zal de vergiffenis van zijn zonden verkrijgen en de kwijtschelding van de straffen die eraan verbonden zijn.

Ik zat verbluft naar de tekst te staren. De Barmhartige Christus… dat trof! Paus Franciscus had het jaar 2016 immers uitgeroepen tot het jaar van Gods Barmhartigheid! Er was een stroom aan publicaties en initiatieven op gang gekomen om die Barmhartigheid dik in de verf te zetten.

Maar wacht eens? Was er niet meer aan de hand? - “De eerste zondag na Pasen”,  zei de tekst, was dat soms niet vandaag? Snel diepte ik uit mijn rugzak mijn agenda op en bladerde erin terug tot het voorbije weekend, en wat ik al vermoedde bleek helemaal juist: het weekend voordien was het Pasen geweest!

Nu stond ik helemaal paf! Welk gelukkig toeval had mij ertoe bewogen om uitgerekend vandaag dat prentje uit mijn portefeuille op te vissen? Eén dag later, en de unieke kans om kwijtschelding van mijn zonden te verkrijgen was voorbij geweest! Ik zou een heel jaar hebben moeten wachten voordat de Barmhartigheid weer eens voorbij kwam! Want, hoe ging de tekst ook alweer?  

“Wie op die dag, na zijn zonden beleden te hebben, te communie gaat, zal de vergiffenis van zijn zonden verkrijgen en de kwijtschelding van de straffen die eraan verbonden zijn.”  

Snel even checken: was ik vanmorgen naar de kerk geweest? Yes! Had ik daar mijn zonden beleden? Natuurlijk, net als iedereen! En was ik ook nog te communie gegaan? Jawel! Bijgevolg, ik zat op rozen! Mijn vele zonden waren vergeven en mijn schulden kwijtgescholden!

Maar, had ik dan inderdaad schulden? Tja, ik werd in de voorbije weken weleens door mensen beticht van ‘grensoverschrijdend gedrag’. Geef toe, geen kleine beschuldiging. Ik zou namelijk mijn hart te gul en te enthousiast hebben opengezet voor anderen - nee, niet voor enkel mijn geliefden, maar zo maar voor iedereen, waar ik me ook bevond, en voor wie ik maar tegenkwam. Dat vonden sommigen toch wel ontoelaatbaar opdringerig, of zeker niet in overeenstemming met de heersende sociale codes. Zij aarzelden daarom ook niet en keerden mij simpelweg de rug toe.

Andere personen waren niet gediend met mijn stortvloed aan mails, met telkens weer nieuwe verhaaltjes, een nieuwe mop, een nieuw getuigenis, een nieuwe recensie van een onlangs bijgewoonde voorstelling. Deze mensen deden mij verstaan dat ik daarmee moest ophouden, en hen liefst onmiddellijk verwijderen uit mijn mailinglist. Had ik dan geen idee hoeveel mails er in zijn geheel dagelijks wel binnenwaaiden in hun mailbox? En dacht ik soms dat zij zomaar tijd en interesse had om al die verhaaltjes van me te lezen?

Vergeef mij daarom mijn onvertogen gedrag, Barmhartige Heer! En vergeef mij ook dat ik op dit eigenste moment alweer een nieuw stukje heb geschreven, dat ik deze keer heb gewijd aan uw in mijn ogen werkelijk al te melige bidprentje, dat zo volstrekt onmodieus uit de tijd is en toch zoveel harten van wanhopige, op de dool geraakte mensen sneller doet kloppen... En vergeef me ten slotte dat ik tegen beter weten in ook dit verhaaltje straks weer onbeschaamd zal publiceren en aldus binnen het bereik brengen van ontelbaar veel mensen …

Ondertussen was mijn biertje op, en nam ik mijn boek, het zeer prijzenswaardige “Cinderella” van Michael Bijnens, weer ter hand. Daarin las ik toevallig - bestaat toeval? - over een persoon die door de gerechtsdeurwaarder werd aangemaand tot het betalen van een onmogelijk hoge geldsom; hij had geen idee waar hij zoveel geld vandaan moest halen. Het betrof bovendien een schuld die de hoofdpersoon niet eens zelf had gemaakt; neen, het was zijn moeder die buiten zijn medeweten hem daarmee had opgezadeld! Van je naaste vrienden en familieleden moet je het hebben…  “Barmhartige Christus, heb medelijden met deze man!” kon ik niet nalaten te zeggen. En wie weet werd ergens in de hoge, verre hemel mijn bede wel verhoord?  Wie zal het zeggen?

Etienne Eertmans
30 april 2016

maandag 25 april 2016

De tweede dag van de lente

Gisteren, dinsdag 22 maart 2016 – de lente was nog maar één dag oud – beleefde België zijn Nine Eleven. Het relaas van mijn eigen kleine verhaal van die dag binnen de Grote Geschiedenis oogt weinig sensationeel. Toch wil ik het opschrijven, omdat de gebeurtenissen van die dag op zoveel mensen een onuitwisbare indruk hebben gemaakt en aan onze samenleving als geheel een andere wending hebben gegeven.

Ik kwam die dag tegen negen uur ’s ochtends met de trein aan in Brussel-Centraal, net voordat elders in de hoofdstad, in het metrostation Maalbeek en in de luchthaven van Zaventem, enkele verwarde zielen, schuilend achter het trotse vaandel van Islamitische Staat, zichzelf de dood in joegen, tientallen slachtoffers met zich mee sleurend in een orgastisch hoogtepunt van verdwazing en pijn.

Pas twintig minuten later, toen op kantoor een paar collega’s verbijsterd op hun computer de berichtgeving over de aanslagen gadesloegen, begreep ik dat er iets heel ergs was gebeurd. In mijn verwarring dacht ik dat het noodlot ook in het station Brussel-Centraal had toegeslagen en gedurende een groot deel van de dag bleef ik in die waan. De omgeving van het station werd immers ontruimd en hermetisch afgesloten en in ons eigen kantoorgebouw, amper 700 meter daar vandaan, mocht niemand nog binnen of buiten. Eventuele bezoekers mochten het gebouw niet meer verlaten en ook personeelsleden die ’s middags naar huis wilden om hun kinderen van school te halen mochten niet naar buiten. De politie stond het niet toe. Waar had je trouwens heen gemoeten? Er reed geen enkele trein, heel het metronet was stilgelegd en alle stations waren dicht.

Tegen twee uur ’s middags verscheen op onze beeldschermen de melding dat het personeel in deze uitzonderlijke omstandigheden niet op kantoor hoefde te blijven tot vier uur, maar eerder al naar huis mocht. Er volgde meteen een rush naar de uitgang, wat totaal zinloos was, daar de stations nog steeds potdicht bleven, er geen bussen reden en de schaarse auto’s door ontelbare controleposten moesten rijden om de hoofdstad te kunnen verlaten.

Ik verkoos om rustig te blijven doorwerken totdat het duidelijker werd welke concrete mogelijkheden er waren voor de duizenden pendelaars om alsnog naar huis terug te keren. Ik deelde het kantoor met nog slechts één andere collega, die bewust nableef omdat zij nog zoveel dringende taken moest afwerken. Zelf schoof ik de cd die al tien dagen in mijn bureaulade lag te wachten op een passend moment om te worden beluisterd, in mijn laptop. Het waren songs van John Lennon, die zelf in 1980 het slachtoffer werd van een laffe aanslag op zijn leven.

Om vier uur kwam er een waarschuwing dat iedereen het gebouw tegen uiterlijk kwart voor vijf moest verlaten. Op dat ogenblik hadden de ordediensten al laten weten dat vanaf vier uur de stations Brussel-Noord en Brussel-Zuid terug toegankelijk zouden zijn en het treinverkeer stilaan weer op gang zou komen. Minuten later werd gemeld dat ook het station Brussel-Centraal opnieuw toegankelijk was.

Weken eerder al had ik met een vriendin afgesproken om deze avond in Mechelen samen iets te gaan eten. Of dat nu nog kon doorgaan, was helemaal niet zeker. Ik besloot nog even af te wachten en rustig naar het station Brussel-Noord te wandelen. Ik was immers te vroeg voor onze afspraak en de toeloop van pendelaars naar de opnieuw geopende stations was te groot. Op mijn weg naar Brussel-Noord besloot ik om nog wat rond te snuffelen in een of andere boekhandel. Maar alle winkels waren gesloten. Geen enkele zaak in de anders zo drukke Nieuwstraat was nog open. De schaarse mensen die ik er ontmoette waren kuierende moeders met hun kleine kinderen, een paar verdwaalde toeristen, bejaarden die hun middagwandelingetje maakten en de nooit afwezige outcasts van onze maatschappij: bedelaars, uitgeprocedeerde asielzoekers, vereenzaamde en op de dool geraakte jongelui.

Toen ik het Noordstation bereikte, begreep ik meteen dat weg geraken uit de stad nog uren zou duren. De reizigers mochten het station slechts langs één ingang betreden. Bovendien had net op dat ogenblik een rij tot de tanden gewapende militairen de toegang opnieuw afgeblokt; niemand mocht er nog door. Op het plein waren minstens een paar duizend mensen samengestroomd. De ideale plek bijgevolg voor nog een nieuwe aanslag! Het was half vijf en wat ik zag beviel me absoluut niet. Ik maakte me zo snel mogelijk weer uit de voeten en besloot om in een café dicht bij de Koninklijke Vlaamse Schouwburg een licht avondmaal te nuttigen.

In dat café raakte ik aangenaam aan de praat met de vrouw achter de toog, die in haar eentje en met verbazende handigheid het talrijke cliënteel van drank en voedsel voorzag en hun betalingen in ontvangst nam. Zij was de Nederlandse taal onmachtig. Zij was vanuit Frankrijk in Brussel komen wonen om er lessen scenografie te volgen aan het RITS, de hogere kunstopleiding in de Dansaertstraat. Deze jonge Française gaf hoog op over haar Vlaamse medestudenten, die zij zoveel opener en aangenamer vond in de omgang dan haar eigen landgenoten, die ze omwille van hun stugheid misprijzend de rug had toegekeerd. Best prettige uren had ik daar, in dat café!

Tegen acht uur ’s avonds begaf ik mij opnieuw naar het Noordstation, waar je nu ongehinderd zou hebben kunnen fietsen of voetballen, zo weinig reizigers waren er nog. De trein naar Antwerpen stond al te wachten, en tegen negen uur kwam ik veilig en tevreden in Lier aan.

*     *     *

Dat deze aanslagen er zouden komen, stond al maanden in de sterren geschreven. Wie zichzelf voorhield dat Brussel Parijs niet was, of Ankara, of Madrid of Bagdad, had het schromelijk mis. Natuurlijk zou ook Brussel aan de beurt komen. De hoofdstad van België, met zijn Europese instellingen en NAVO-hoofdkwartier, mocht niet ontbreken op het palmares van de IS-terroristen. Het is niet eens zeker of de arrestatie van Salah Abdeslam een paar dagen eerder de aanslagen van 22 maart heeft uitgelokt. De voorbereiding ervan was waarschijnlijk al maanden bezig. Maar de indruk die indruk die de aanslagen maakten op de bevolking was door de samenloop van omstandigheden alleen maar groter. Jullie pakken ons maatje op? Kijk dan, hier is ons antwoord!

Het staat vast dat er na 22 maart nog aanslagen zullen volgen. Waar en wanneer, en wie ze zullen treffen, weet niemand. De vraag is: hoe ga jij zelf, heel persoonlijk, om met deze dreiging?

De antwoorden die ik op de dag zelf registreerde, waren in elk geval hoopvol. In Brussel kwamen mensen spontaan op straat om elkaar te troosten, te bemoedigen en vrede te stichten. De grenzen tussen religies, rassen en nationaliteiten werden gesloopt.

En terwijl alle Brusselse kunsthuizen hun activiteiten voor de rest van de week afgelastten, kondigde radio Klara aan dat de uitvoering in BOZAR van de Mattheuspassie van Bach, de avond van de dag na de aanslagen, in elk geval zou doorgaan. De dirigent en zijn muzikanten stonden erop om het concert te laten doorgaan. Na intens overleg met de veiligheidsdiensten en met alle bestuursniveaus had de directie van het Klara-festival groen licht gekregen. De vredevolle muziek van Bach raakt en ontroert ontelbaar veel mensen op alle continenten. Dit optreden moest daarom een welgemeend fuck you worden aan alle terroristen die erop uit zijn om die wereldvrede naar de knoppen te helpen.

Er is hoop voor iedereen, altijd. Het komt erop aan een concrete daad te stellen. Stel je hart open voor je naaste, toon hem je betrokkenheid, spreek hem aan en luister naar hem. Blijf voor niemand onverschillig. Als er een hemel bestaat, dan is hij er voor iedereen! Jij beslist, wat het worden zal!

Etienne Eertmans

23 maart 2016

zondag 24 april 2016

Karel wordt ten hemel opgenomen

Een zoeker was Karel altijd al geweest; dat was wat hem het meest typeerde. Nooit tevreden met goedkope antwoorden, altijd erop uit om de achterkant van alles te leren kennen, terwijl de meeste mensen al lang tevreden zijn als ze ook maar een glimp hebben kunnen opvangen van de voorkant.

Je kan niet zeggen dat Karel met zijn hoofd in de wolken woonde, nee, hij was juist een heel aandachtige waarnemer van wat er om hem heen gebeurde. Hij zag details die niemand anders opmerkte. Vaak voelde hij intuïtief aan wat er te gebeuren stond, lang voordat iemand anders ook maar iets in de gaten had. Hij had bepaald een vrouwelijk zintuig wat dat betreft.

Maar er was één vraag die Karel heel in het bijzonder intrigeerde. Wat als ooit de draad van onze levensspoel afbrak en het hart ophield met slaan en de longen stopten met ademen? Wat kwam er DAARNA? Een vraag die Karel maar geen rust liet. Hij zocht het antwoord in boeken, las erop na hoe alle grote religies met die vraag worstelden en er tastend een antwoord op trachtten te formuleren, het één al verder gezocht dan het andere. Het was een kwestie van geloof, zo las je vaak. Maar dat vond Karel nu net zo moeilijk: zo maar iets voor waar aannemen – dat vraagt toch enig houvast? Anders is het ondoenbaar.

Karel geraakte er niet uit. En omdat hij er niet uit geraakte, besloot hij om zijn vraag rechtstreeks te richten tot hem die geacht werd alles te weten, omdat hij immers alles zelf gemaakt had. Tot God himself dus! En God aanhoorde Karels vraag. Eerst zuchtte hij eens diep – weer zo’n typetje dat nooit eens tevreden kon zijn met wat de dag zelf hem brengt, hier en nu en niet gisteren of eergisteren of morgen of overmorgen. Maar zo makkelijk geraakte God natuurlijk niet van Karel af. Want die wilde het echt weten, die wilde ALLES weten!

En dus vroeg God hem op zijn beurt: “Karel, beste man, wat brengt dat nou op, dat alles zo willen weten? Kan je met al dat getob één el toevoegen aan je levensdraad?”

“Ach, God, ik kan er zelfs niet meer van slapen! Het kwelt mij dag en nacht!”

“Zo zo, ik zie het! Jongen toch, ik heb met je te doen.”

“Erbarmen, Heer, het kan zo niet langer! Vertel mij toch wat er mij te wachten staat aan de andere kant van de dood!”

“Wat je vraagt, is veel. Normaal is het de mensenkinderen niet gegeven om daarover enige kennis te bezitten. Dat is voorbehouden aan God alleen, en aan zijn heilige engelen.”

“Maar toch wil ik het weten, al ben ik dan geen engel!”

“Goed, Karel, je krijgt je zin. Ik zal je het Geheim ontsluieren. Maar eerst wil ik voor de zekerheid nog een keer horen, hoeveel de kennis van dat Geheim je werkelijk waard is? Graag een exact antwoord alstublieft!”

“Och Heer, het is me ALLES waard!”

“Echt ALLES ?” vroeg God.

“Ja! ALLES!” antwoordde Karel.

“Oké, houd je dan klaar!”

En nog voor Karel het had zien aankomen, vloerde God hem met zijn machtige vuist. Het was een uppercut zoals zelfs Mohammed Ali het in zijn beste dagen niet beter had kunnen doen. Karel bleef dan ook voor dood liggen – wat zeg ik? Hij WAS dood !

Karel is nooit meer teruggekeerd om mij te vertellen wat hij daar, aan de overkant, heeft gezien. Hij nam zijn antwoord mee in de mist van de oneindigheid. Ik blijf erover in het ongewisse. En ik zal met die onzekerheid moeten blijven leven, totdat ooit ook mijn sterfdag gekomen is.

Etienne Eertmans

Pasen, 27 maart 2016

Twee autistische gevangenen

Baziel en zijn maat Fré waren het grondig beu! Al zeventien jaar zaten zij opgesloten in deze rotgevangenis! En waarom? Voor een futiliteit, als je het goed nagaat!

Een fietsje pikken, wie doet dat nu nooit eens? Het gebeurt in elke stad, op elk uur van de dag! Wisten zij veel dat die mooie roze fiets, die zij na veel vijven en zessen eruit gekozen hadden, net de fiets van kroonprins Filip was?!

Maar ja, sommige sukkels zijn voor het ongeluk geboren, zo zie je maar. Kan je nagaan hoe onze vrienden daar zaten te balen, met al zeventien jaar op de teller! En nog dertien te gaan, bovendien! Want iets afpakken van de toekomstige koning, daar lachte de rechter niet graag mee!

Maar nu kwam het hen dus regelrecht de strot uit, en Baziel en Fré besloten de handen uit de mouwen te steken. Niet langer zeuren, maar handelen! Zij gingen zeer zorgvuldig en oordeelkundig te werk. Want uit een gevangenis ontsnappen, dat doe je geen drie keer achter elkaar! Het moet van de eerste keer raak zijn, en goed ook!

Zo gezegd, zo gedaan. Zij begonnen met heel goed uit hun doppen te kijken. Wanneer nam die slome bewaker van hen, die oelewapper, zijn middagpauze? Wanneer stond hij op om zijn boterhammen met plattekaas te gaan oppeuzelen? Wanneer ging hij naar de wc om zijn blaas leeg te maken? Wanneer was het tijd voor hem om een sigaretje te rollen? Allemaal vragen die er toe deden! En voor Baziel en Fré kwam het eropaan om goed hun moment te kiezen, daar hing alles van af!

Na vijf dagen van intense observatie kwamen zij tot de conclusie dat meneertje bewaker elke dag om stipt één uur zich terugtrok om op de wc-pot te gaan zitten, met een sigaretje en met de krant van de vorige dag erbij. Nee, niet om daarmee zijn smerige poep af te vegen! Of misschien wel, ja, maar niet voordat hij haar gelezen had van de eerste tot de laatste bladzijde. En dat kon makkelijk twintig minuten duren! En dan mochten er nog niet teveel spannende verhalen in staan!  En – stel je voor – al die tijd lag zijn sleutelbos zomaar onbeheerd op zijn bureau te liggen! Zo zie je maar, overal heb je slimme en minder slimme mensen, ook in een gevangenis.

Baziel en Fré moesten er niet te lang over nadenken: dit was het uitgelezen moment om hun oppas eventjes een sleutelset lichter te maken, en daar iets zinnigers mee te doen dan altijd maar weer celdeuren open en dicht te maken. Want aan die sleutelbos hing ook een sleutel, tja, als je goed keek kon je niet anders dan vaststellen dat die toch wel een flink stuk groter was dan de andere sleutels. Het kon haast niet anders of dat moest de sleutel van de grote poort zijn, die toegang verschafte tot de gevangenis!

Zo werd het voor onze twee helden natuurlijk een makkie. Want één uur ’s middags, dat was net de tijd waarin alle gevangenen een heel uur lang gelucht werden en op de binnenkoer met elkaar een praatje konden slaan, of eens flink met elkaar konden bekvechten, uit pure verveling en om te zien of ze het nog konden.

En terwijl hun bewaker dus op het kleinste kamertje lustig zat te kakken dat het een aard had, bedachten Baziel en Fré zich geen moment en gristen de sleutelbos weg van de bureautafel. Om eerlijk te zijn deed Fré het zelf bijna in zijn broek van opwinding. En dat had Baziel direct in de smiezen, want hij zei tegen zijn maat: “Jij bent veel te zenuwachtig, jij! Dim nu maar eventjes, terwijl ik het voortouw neem. We krijgen zo’n kans immers nooit meer, besef je dát wel! Kalm blijven nu is de boodschap; zoals de jager zich stil houdt vlak voor hij aanlegt om zijn prooi af te knallen. Dus wat wil ik daarmee nu zeggen? Kijk, ik loop alvast vooruit, richting toegangspoort, en zodra de kust veilig is open ik die poort naar de hemel! Alles wat jij moet doen, is je stil houden en mij volgen vanop minstens zo’n tien meter afstand. En zodra je ziet dat ik die rotpoort open heb, rennen we er samen door en zwaai dan maar dag met het handje! Bonne chance et à plus jamais, zoals de Fransen dat zeggen!”

« Maar Baziel, wat ben jij toch geniaal ! Dat heb ik altijd al van je gevonden! Zo’n kameraad moet je nou hebben, daar kun je de zeven wereldzeeën mee bevaren! Ik doe alles wat je me vraagt! Zeg het, en ik voer het uit!” – “Al goed,” antwoordde Baziel, toch wel een beetje blozend van zoveel lofbetuigingen, “volg me nu maar gewoon!”

En daar gingen ze, onze twee musketiers forever. Zeventien jaar doffe ellende, en nu de vrijheid tegemoet!

Hier moet ik echter mijn verhaal even onderbreken. Want voor de goede orde, en om de volgzame lezer toe te laten het verdere verloop van deze historie goed te verstaan, moet ik de volgende dienstmededeling tussenvoegen. Elke dag, om kwart over één stipt – en daar keek de gevangenisdirecteur streng op toe – bood de groenteboer zich bij de toegangspoort aan om er zijn dagelijkse portie groenten af te leveren. Want gevangen of niet, ook de mensen in het huis van bewaring moeten allemaal eten, en zij krijgen net als u en ik salade, tomaten, komkommers en radijsjes op hun bord. Dat moet, om gezond te blijven.

Dus ook vandaag komt de boer zich stipt om kwart over één aanmelden, en de poort wordt geopend, zodat hij met zijn vrachtautootje achterwaarts kan binnenrijden. Net op dat moment komt Baziel me daar op zijn kousenvoeten aansluipen. En hij ziet wat u en ik al lang hebben gezien: daar staat die toegangspoort toch wel open, zeker, zo wijd als het gat van een olifant!

Dat is allesbehalve waar Baziel op gerekend heeft! Een geopende poort??? En zijn sleutelbos dan?? Wat moet hij daar nu mee??? Baziel raakte er helemaal van overstuur! Heel zijn mooie plan, zo zorgvuldig uitgedacht, viel in duigen! Hij liet zijn hersenen razendsnel werken, ze kraakten ervan. Hij moest onmiddellijk handelen! Welke mogelijkheden had hij? De sleutels snel even gaan terugbrengen bij de bewaker en dan wegrennen? Geen goed idee, dat kostte teveel tijd – tijd die ze niet hadden. Morgen opnieuw proberen? Maar dan had de bewaker natuurlijk al lang gezien welke gemene rotstreek die twee rakkers hem hadden geleverd, en hij zou wel opletten dat ze hem dat geen tweede keer lapten!

Nee, dit was wel duidelijk: alles liep hier grondig mis! Omdat hij het nu ook eventjes niet meer wist, begaf Baziel zich met hangende pootjes naar zijn soulmate, pardon celmaat, die vanop zo’n vijftien meter afstand alles nauwkeurig had gadegeslagen: “Fré, beste jongen, we zitten met een probleem!” – Fré had natuurlijk direct in de gaten dat er iets schortte, dat stond duidelijk op Baziels smoelwerk te lezen. En Baziel moest eerst twee keer hoesten en iets bitters doorslikken voordat hij stamelend kon uitbrengen wat hem zo erg gewrongen zat: “Fré man, we zitten duidelijk in de penarie! DE POORT STAAT OPEN !!!”

Etienne Eertmans

21 maart 2016

donderdag 21 april 2016

Fietsparadijs Limburg / Cultuurwoestijn Limburg

Ik verblijf deze week bij vrienden in het Noord-Limburgse Lozen met als doel er enkele dagen ongestoord te kunnen lezen en schrijven. Maar de hele dag achter m’n laptop zitten, dat gaat ook niet, dus neem ik ’s namiddags de fiets, die ik op de trein mee naar hier heb gevoerd, en trek op verkenning uit. 

Nu presenteert de provincie Limburg zich steevast als een paradijs voor fietsers, dus ik verwachtte wel wat van mijn tochtjes doorheen de gemeenten Kaulille, Kleine-Brogel, Bocholt en Bree, om die paar maar te noemen. (Hamont-Achel bewaar ik voor een volgende keer). Viel dat even tegen! Langs slecht bewegwijzerde fietspaden zocht ik mijn weg naar Bree om daar ergens een stroomkabel op de kop te tikken voor mijn zieltogende laptop. (Ik had mijn kabel thuis vergeten). In Bree aangekomen bleek de enige kantoor- en computerhandel die mij haar laatste stroomkabel kon verkopen, zich te bevinden in het ziekenhuiskwartier, waar de ringweg als een gapende wonde over honderden meters lag opengebroken. Voor de talrijke auto’s en vrachtwagens was er voor een krakkemikkige omleiding gezorgd, zodat ten minste die weggebruikers stapvoets voorbij de werf geraakten. Maar de fietsers? Die werden een nabijgelegen wijk in gestuurd en daar verder gegidst naar een groot scholencomplex. Maar ik ben geen scholier meer en de school was om vijf uur bovendien al gesloten, dus ik moest aan mijn kleine teen voelen hoe ik terug uit die wijk kon geraken, en dat liefst in een richting die mij dichter bij de begeerde kantoorhandel bracht. 

Deze clevere jongen slaagde er uiteindelijk in om helemaal op eigen kracht en zonder wegwijzers zijn doel te bereiken, maar mocht daarbij zijn ogen vooral niet in zijn zakken dragen. Hij was immers nog maar een uur geleden, in het centrum van Bocholt, voorbij de plek gereden waar kort voordien een Nederlandse vrachtwagen, die de plaatselijke, veel te kleine rotonde wilde verlaten, een fietser van vijfenzeventig jaar had opgeschept en onder zijn brede wielen vermalen. Toen ik er voorbij fietste, was het slachtoffer al weggevoerd, maar de in twee stukken vaneen gereten fiets, nog half verborgen onder het linker voorwiel, en een brede plas bloed getuigden van het drama dat zich hier had afgespeeld. Fietsparadijs Limburg? Elke waarheid heeft altijd twee kanten, zo bleek ook hier weer.

Over naar een vredelievender onderwerp dan maar. Een cultuurliefhebber wil wel eens zijn kwaliteitskrantje kunnen lezen, ook al is hij uitgewaaierd naar het noorden van de provincie Limburg, het koninkrijk van de culturele centra, toch? Sinds de jaren tachtig heeft zowat elk boerendorp er één, wat weleens nuttig kan blijken als er weeral een nieuwe prins carnaval moet worden gekozen. Dan moet het toch niet zo moeilijk zijn om in zo’n omgeving pakweg De Standaard te kopen in een niet eens zo obscure, maar integendeel nette en goed voorziene dagbladhandel? Niet dus! Het was een uren in beslag nemend, op den duur vermakelijk avontuur waarin ik mij begaf. De Standaard in Kaulille? Nooit van gehoord! In Bocholt dan maar? De nota bene Franse Carrefour-winkelketen bleek er welgeteld één exemplaar van te bezitten. 

De dag nadien wilde ik weten hoe het met het cultuurpeil van de Stad Bree gesteld was, zelfverklaarde Sportgemeente en thuisbasis van ons aller tennis-chouchou Kim Clijsters. Ik had geluk: de eerste krantenzaak die ik binnenstapte, bleek nog een Standaard te hebben. Het enige van de twee exemplaren die dagelijks de winkel bereikten! Ik vertelde de verkoper hoeveel moeite het me de dag voordien had gekost om aan mijn favoriete krant te geraken. “Ja, dan bof je wel even,” antwoordde die. “Wij zijn namelijk de enige zelfstandige krantenwinkel in de streek die De Standaard en Het Nieuwsblad nog los aanbieden. De firma die de verspreiding ervan uitbaat, heeft kort geleden beslist om geen onverkochte exemplaren meer terug te nemen, terwijl De Morgen, Het Laatste Nieuws en Het Belang van Limburg dat nog wel doen. Het aanbieden van De Standaard en Het Nieuwsblad draait daarom voor bijna alle krantenverkopers uit op een verliespost, waardoor ze heel gauw hebben beslist om die titels uit de rekken te halen. Dat is zelfs niet alleen zo in Limburg, dat geldt voor alle Vlaamse provincies.” 

Die laatste toevoeging was jammer, want nu klopte het verhaal niet meer dat ik wilde schrijven. Ik had het willen hebben over cultuurwoestijn Limburg, waar de losse verkoop van De Standaard haast alleen nog in de gelijknamige winkelketen en, wie weet, in sommige ziekenhuisshops plaatsvindt. Cultuurwoestijn Limburg, waar Bokrijk, Alden-Biezen en het Gallo-Romeins museum als het summum van cultuurbeleving gelden. Cultuurwoestijn Limburg, waar het enige actieve beroepstheatergezelschap met een vergrootglas moet worden gezocht . Maar ik zal voor mijn verhaal dus naar een ander opstapje moeten zoeken.

Etienne Eertmans

20 april 2016

Functioneel naakt

Een vriendin mailde mij: “Slaap jij nog wel genoeg? Of schrijf jij alleen maar? Ik ben wel bezorgd of je er aandachtig genoeg voor blijft om je eigen privacy genoeg te beschermen. Je stelt je heel kwetsbaar op, voor een hele resem lezers... ik hoop dat iedereen hier integer mee omgaat!”

Aan haar en aan al mijn lezers laat ik weten: het mij in die mate bloot geven is een heel bewuste keuze. In theater- of operavoorstellingen kom je vaak de discussie tegen: is dat nu wel nodig, dat de acteurs of actrices helemaal uit de kleren gaan? Waarom dan? Om de sensatie? Om (meer) publiek te lokken? Neen, zeggen de makers van het stuk dan gretig, het is ‘functioneel naakt’, dat wil zeggen, het dient om de inhoud van de voorstelling visueel te onderstrepen en sterker op de kijker over te brengen. Om er een nog beter stuk van te maken, dus. Of zij in die poging geslaagd zijn, is weer een andere discussie. Pijnlijk wordt het, als de poging manifest niet geslaagd is. Dan zit je als kijker met plaatsvervangende schaamte in de zaal. Sommigen, waaronder ik, zitten hun tijd gegeneerd uit tot het einde toe. Anderen verlaten moedig de zaal. Er zijn er ook die de zaal voortijdig verlaten, omdat ze hoe dan ook moeite hebben met bloot op scène, ongeacht de argumentatie die erachter schuilt. Voor ieder van hen heb ik begrip. Ik ben zelf door al die fases heen gegaan en heb alles gedaan wat zij ook gedaan hebben. Nu ben ik in de fase beland waarin ik mij onbevreesd en onbevangen wil open stellen voor de inkijk in het hart van de maker van de voorstelling. Welk verhaal wil hij vertellen? Waarom kiest hij voor die vorm? Hoe kan ik zijn verhaal op het mijne leggen? Is het herkenbaar voor mij? Kan zijn verhaal het mijne verrijken en bevruchten, en hoe dan? Zo'n manier van kijken vraagt tijd en geduld, en vooral: geen angst. Als een scène je afschrikt, zegt dat veel over jezelf en over wat zich diep in jezelf, vaak onbewust, afspeelt. Het loont de moeite om dat universum te verkennen, erin onder te duiken. De theatermaker, de schrijver, de filmregisseur, de componist… kan mij daarbij helpen en tot gids zijn.

Ik geef mezelf bloot in mijn teksten omdat ik ervan overtuigd ben dat wat ik beleef niet alleen mijn eigen beleving is, maar een universele beleving. Ik heb autisme, maar er zijn miljoenen mensen op de wereld met autisme. Ik heb een lichaam en dus een seksueel leven, maar elke mens op aarde heeft dat. Ik ben kind van een man en een vrouw, heb zelf kinderen, en een gebroken huwelijk. Maar hoe velen in mijn eigen stad, mijn eigen straat, kunnen mij dat niet nazeggen? Ik ben zevenenvijftig jaar oud, maar ben ook het kind geweest dat mij verlegen aankijkt op straat, op de trein. Ik ben ook de jongere geweest van twintig jaar, die het hele leven voor zich heeft liggen en niet weet wat hij ermee aan moet. Ik ben de mens van alle leeftijden geweest, de elkerlyc, die worstelt met zijn geloof en met zijn seksualiteit, met zijn afkomst, met zijn ouders en met de stenen die die ouders niet op tijd op hun pad hebben weggeruimd, zodat hun kinderen er nu over struikelen.

Ik geef me bloot omdat ik mij gelukkig voel omdat ik leef, en omdat ik dat geluk wil delen en er anderen mee wil besmetten.

Ik geef me bloot omdat er vertrouwen moet zijn tussen mensen – het is het mooiste wat bestaat. Maar om vertrouwen te laten ontstaan moet er altijd één de eerste stap zetten, die hopelijk bij de ander(en) ook een stap uitlokt. En zo kan er iets moois beginnen groeien.

Het is mogelijk, en het gebeurt, dat mijn gedrag de ander voor een probleem stelt. Voor sommigen gaat het te hard. Zoveel openhartigheid, dat voelt bedreigend aan. Zoals een toeschouwer onrustig op zijn stoel begint te wringen, wanneer de acteur net hem of haar – (waarom niet één van de negenennegentig anderen in de zaal?) – eruit kiest om rechtstreeks aan te spreken of te bevragen. Of om – god beware me! – haar uit te nodigen om mee het podium te beklimmen en daar een innige slow te dansen! (Zoals ik vorige week nog meemaakte in COUP FATAL, een onvergetelijke totaalvoorstelling van dertien zangers-dansers-musici, die Congo helemaal aanwezig brachten in de Brusselse hoofdstad).

Ik geef me niet bloot met de verwachting dat mijn lezers of lezeressen dat op hun beurt ook zouden doen. Ik vind het mooi en goed als dat gebeurt. Maar ik verwacht het niet. Iedereen is vrij om op elk moment de zaal te verlaten. Er is een goede tijd voor alles en je moet geen dingen willen doen waar je nog niet aan toe bent.

Maar ik heb mijn verhaal, en ik heb het recht om dat te vertellen. Meer nog, ik voel het als een plicht om dat te doen. Al te lang heb ik alles onder de korenmaat gehouden. Kilometers papier beschreven en beklad, en daarna gedumpt in laden of kartonnen dozen, waaraan niemand nog iets heeft. Niemand leeft voor zichzelf alleen, zo schrijft Paulus in zijn Romeinenbrief. Als je leeft, leef je altijd voor een ander, al is het maar één persoon op de godganse wereld. Maar dan heb je tegenover die persoon de verdomde plicht om te delen. Want zonder delen houdt alles op, versteent alles. Maar wel delen met respect, voor jezelf en voor de ander. Het gaat er niet om, ALLES op tafel te gooien. Dat kan die ander erg in verlegenheid of in verwarring brengen. Daartegen zondig ik wel eens; mijn autisme speelt me daarin parten. Maar ik doe mijn best en probeer bij te leren… Dus heb nog wat geduld met mij, lieve lezer!

Etienne Eertmans

11 april 2016

Het leven zoals het is, in België - Over "Cinderella" van Michael Bijnens

Eerst deze waarschuwing: “Cinderella” is heavy stuff; literatuur op speed, en dat mag je letterlijk nemen. Niet bestemd dus voor (te) jonge oortjes. Zij zouden, vrees ik, er enkel de foute dingen uit onthouden, zonder de bereidheid erbij om te peilen naar wat de deerniswekkende, van alle kanten door het leven geblutste personages die het boek bevolken aan diepe verlangens, maar vooral aan wanhoop en angsten in hun duistere harten met zich meedragen.

“Cinderella” is als een esthetische spijkerbom die zeer plotseling explodeert in je handen, zodat je door het plafond gaat van het verschieten. Het is een haast fysiek voelbare stomp in de maag. Dat het deze superieure literaire kwaliteiten in zich bergt, is voor de auteur en zijn boek mooi meegenomen, maar is wellicht nooit Michael Bijnens’ hoofdbekommernis geweest. Dit is schrijven om te kunnen dealen met wat is geweest, schrijven om komaf te maken met een verleden dat je ondanks jezelf heeft besmeurd en omlaaggehaald tot een gedrocht waaraan niet veel menselijks meer te bespeuren viel. Een verleden dat nooit verder keek dan één dag of zelfs één uur lang, gewoon omdat de omstandigheden je zo dicht op het naakte vel zaten dat verder vooruitblikken in de toekomst zou getuigd hebben van overmoed en onmatigheid. Zonder zijn schrijverschap zou Michael Bijnens het nooit gehaald hebben, denk ik. Het was zijn laatste strohalm en redding, en hij heeft zich eraan vastgeklampt als een drenkeling in doodsnood. Daarom MOEST dit boek imperatief geschreven worden.

Alles erin draait om de haat-liefdeverhouding die Michael onderhield met zijn moeder, in het boek Iris Vandamme genoemd. Zelf geboren in een kansarm en gewelddadig nest, hoopte zij van haar eigen leven iets mooiers te kunnen maken. Zij was kunstzinnig en had een bijzonder rijk gevoelsleven – zijn schrijftalent heeft Michael wellicht van haar geërfd. Maar ook dit leven van de nog jonge Iris moest kapot. Haar echtgenoot liet haar zitten voor een ander en Iris moest alleen verder met twee nog jonge kinderen. Om te overleven begaf ze zich in de prostitutie, en zou er haar hele verdere leven niet meer aan ontsnappen, wilde er uiteindelijk ook niet meer uit ontsnappen. 

Alleen: Iris kon niet met geld omgaan, in alle materiële zaken was zij de grootste kluns en naïeveling die je je kon voorstellen. Draaiden de zaken goed, dan had zij geluk en konden de jongens eten en naar school gaan (al moesten zij voor dat eten vaak zelf het geld uit de portemonnee van hun moeder stelen om niet van honger om te komen). Waren er weinig of geen klanten, dan zagen zij met z’n allen zwarte sneeuw. Met de jaren stapelden de schulden en dwangbevelen zich op en hun liedje zou al veel vroeger uitgezongen zijn, was de noodzakelijkerwijs vroegrijpe Michael op een veel te jonge leeftijd niet zelf in de bres gesprongen door boudweg het pooierschap van zijn eigen moeder op zich te nemen. Daarmee bouwde hij de fragiele garantie in dat er voor hem en zijn moeder (broerlief had toen al lang de benen genomen) ten minste voor de duur van het komende etmaal genoeg drank, drugs en pizza’s zouden zijn om het nog even uit te houden. 

Hun liefde en haat jegens elkaar waren grenzeloos. Het boek leest dan ook soms als een heiligverklaring, een heuse hagiografie van mama Iris. Maar even snel als onverwacht slaat die om in een vernietigende aanklacht, waarin de zoon zijn moeder kokhalzend uitkotst. Met reden? Antwoorden vind je niet in dit boek, vragen des te meer. Ze worden de lezer in het gezicht gesmeten en die moet maar zien hoe hij of zij ermee wegkomt. Heeft een liefdeloos leven recht van bestaan? Wat is liefde überhaupt, en waar houdt ze op? Hoe sterk is haar draagkracht, voordat ze voorgoed kraakt? Waar eindigt het goede en begint het kwade? Hoeveel schaamte kan een mens aan? Is geluk een mensenrecht? Kan Jezus troost en redding verschaffen? Of onze koning misschien? Op elke nieuwe vraag glijd je uit, pasklare antwoorden zijn er niet. Hier baat niet de meetlat van vrouwe justitia, evenmin de ervaring waarop je als lezer zou kunnen terugvallen, want die heb je normaal gesproken niet. Enkel mededogen is een vehikel dat iedereen mogelijk een stap verder brengt.

Naast een beschrijving van de uitputtende, nee vernietigende relatie tussen Michael en zijn moeder is dit boek ook een helletocht door de onderbuik van de Belgische samenleving. De gangsters en dealers lopen er vogelvrij rond, en schrik niet als ze gemene zaak maken met de mensen die geacht worden de goede orde te bewaren in dit apenland. Ook een speurder van de federale politie wil wel eens zijn pleziertje hebben en zijn balzak leegschudden in de schoot van een vrouw, zich daarbij drogeren en zijn kop in alcohol omspoelen, dat alles gratis en voor niets welteverstaan. Daar staat uiteraard iets tegenover, dat kan je wel raden. Ja, gooi weg die krant, want je weet niet half wat er omgaat in je straat, naast je deur. Er is een volstrekt maffioze wereld waar wij geen weet van hebben en waar daders en slachtoffers, jagers en hun prooien inwisselbare maskers dragen – nu eens ligt de één boven, dan weer is het de ander die jou neukt. En zo blijft alles in evenwicht…

De beschrijving van de schunnigheden, de gemene streken, het verraad, de intimidaties, de lafhartigheden, de al dan niet opzettelijk toegebrachte verwondingen (niet zelden aan zichzelf), het geflirt met de dood… gaat soms zo ver dat je je afvraagt of dit wel allemaal waar kan zijn. Je draait rond in een scabreuze mallemolen, een heksenkermis van bloed, drugs en geweld. Maar wat doet het er toe, zelfs als de feiten soms wat zijn aangedikt of wie weet deels verzwegen om aan sommige overlevende personen, na hun verleden te hebben onderworpen aan zulk een genadeloze dissectie, niet ook nog alle (schijn)kansen op een betere toekomst te ontnemen; zelfs als dus het verhaal naar de feiten niet honderd procent klopt (wie zal het de schrijver kwalijk nemen?), dan nog blijft het een WAAR verhaal, want een verhaal van mensen die in wezen niet zo verschillend zijn als u en ik, maar die bij uitstek in het leven zijn moeten starten met twee linkerschoenen, die hun veel te klein waren bovendien.

Iedereen heeft bloed aan de handen in dit verhaal, ook de schrijver zelf, die dat overigens niet poogt te verhelen. Zo striemend en genadeloos als hij is in de beschrijving van zijn personages, zo onbarmhartig is hij jegens zichzelf, wanneer hij zijn gedachten en daden beschrijft in hun meest immorele verschijningen. In de alles overheersende drang om met zijn nog jonge geschiedenis af te rekenen zoals een edelmetaal (nou ja…) door vuur moet worden gelouterd, spaart de verteller ook zichzelf niet. Hij moet mee door de vuurhaard, alle smerigheid moet worden weggebrand om aldus de zo verlangde vrijheid van een werkelijk nieuw begin mogelijk te maken.

Dit werk van Michael Bijnens voegt zich in een lange edele rij van moeder- en vooral vaderboeken – ik noem voor de vuist weg “Sprakeloos” (Tom Lanoye), “Bezonken rood” (Jeroen Brouwers), “Oorlog en terpentijn” (Stefan Hertmans), “Ana Mladić” (Clara Usón), “De eerste mens” (Albert Camus), “Goede bedoelingen” (Ingmar Bergman), “Duitse les” (Siegfried Lenz), “Van een wereld die voorbij is” (Joshua Singer, broer van Nobelprijswinnaar Isaac Bashevis Singer), en zo kan ik nog even doorgaan. Bijnens’ boek misstaat in die prestigieuze rij geenszins.

Ik hoop dat dit werk zal gelezen worden, niet alleen door talloze literatuurliefhebbers, die er hun duimen en vingers aan zullen aflikken, maar ook door ministers, sociologen en welzijnswerkers, en vooral door mensen die door blind en dom geluk aan de “goede” kant van het leven terechtkwamen, opdat zij zouden beseffen welk een hoerenchance zij hebben gehad dat hun ouders (hopelijk) in relatief grote vrede bij elkaar zijn gebleven, dat groot materieel gebrek hun bespaard is gebleven en dat zij nooit in hun leven voor de verscheurende, haast dagelijkse keuze hebben moeten staan tussen de pest en de cholera, zonder joker achter de hand en zonder ook maar enige alternatieve, mildere optie.

Dank u Michael Bijnens, ik buig eerbiedig voor deze mateloos genereuze geste van jou, die niet alleen jou, daarop durf ik vertrouwen, terug licht en toekomst heeft verschaft, maar die ook in mij louterend en heilzaam zijn verwoestende werk heeft gedaan.


Etienne Eertmans

20 april 2016

woensdag 20 april 2016

Twee verhalen uit Viersel

Toen ik vijfendertig werd, een flinke tijd geleden al dus, bevond ik mij in de toen nog onbesproken Oude Brouwerij in Viersel, het mekka van de volgelingen van groene pater Luc Versteylen. Ik was er al een zestal keer eerder geweest, en op de eerste keer na was het ene bezoek me al zwaarder gevallen dan het andere. Ik slaagde er maar niet in om van ‘bezoeker’ te transformeren in ‘bewoner’, om het met de wonderwoorden van Luc te zeggen. Het ging er daar te vrij, te onbevangen, te gedurfd aan toe. Het trok me aan en schrok me af tegelijk. Mijn autistische verlangen naar structuur, regelmaat en voorspelbaarheid stond haaks op de uitdaging om je over te geven aan de schoonheid en onvoorspelbaarheid van het hier en nu en van de personen die toevallig ook in de Brouwerij aanwezig waren, en die je waarschijnlijk haast allemaal nooit eerder in je leven had ontmoet.

Maar het verblijf van mijn vijfendertigste verjaardag verliep anders. Het was een verblijf als in een mooi verhaal, alleen was dit geen verhaal, het was bloedecht, zo echt als het groen van het malse gras in de tuin en het heldere blauw van de warme augustushemel. 

Ofschoon het volop zomervakantie was, werd de Oude Brouwerij tijdens mijn drie dagen durende verblijf wonderlijk genoeg niet overspoeld door grote horden jongeren en gelukzoekers allerhande, maar verbleven er toen slechts zeven andere bezoekers, pardon ‘bewoners’. (Luc en diens vriendin Mieke niet meegerekend, zij overnachtten nooit in de Brouwerij, maar keerden steevast terug naar Borgerhout). En geloof het of niet, maar die bewoners waren alle zeven jonge vrouwen, of liever, pas de schoolkleren ontgroeide meisjes. Ze waren amper twintig jaar oud. Ze hoorden niet samen, want ze waren allen apart hierheen gekomen. (Precies zoals Luc het iedereen steeds op het hart drukte). Slapen deden zij in het speciaal voor hen bestemde vertrek, terwijl ik moederziel alleen sliep in de zolderkamer voorbehouden voor de jongens. Want wat het wassen en slapen betrof ging het er in de Oude Brouwerij even zedig aan toe als in het onderwijs van de jaren zestig en zeventig: een aparte school voor elk van de beide geslachten. Op andere plaatsen en andere momenten van de dag verliep het leven in de Brouwerij dikwijls allesbehalve preuts – maar dat is stof voor het tweede verhaal, dat hierna volgt. Laten we het nog even leuk houden.

Iemands verjaardag ging in de Oude Brouwerij nooit onopgemerkt voorbij. Steevast werd de jarige in de bloemetjes gezet. Er werd voor hem of haar gedanst en gezongen, waarbij alle bewoners in de feestelijkheden werden betrokken. Net zoals je de Brouwerij ook nooit onopgemerkt verliet: zelfs al had je er maar één keer overnacht (wat eerder zeldzaam was, de vaste maat was twee overnachtingen), altijd werd je door een groepje bewoners met bloemen naar de nabij gelegen bushalte begeleid en er uitbundig uitgewuifd.

Mijn verjaardag viel op de tweede dag van mijn verblijf. Luc maakte mij duidelijk dat dit geen gewone verjaardag was. Vijfendertig was immers een veelvoud van zeven, en elk zevende jaar van je bestaan was een ingrijpende gebeurtenis. Al je lichaamscellen vernieuwden zich dan, en niet zelden ondergingen je persoon en daardoor ook je bestaan een heuse metamorfose. Luc en de zeven maagden legden voor de viering van deze verjaardag dan ook een bijzondere ijver aan de dag. Het moest voor mij een onvergetelijke gebeurtenis worden.

Ik was die dag vrijgesteld van alle taken; op je verjaardag mocht je je handen niet bevuilen aan afwassen, koken, poetsen of de houtkachel aansteken. Ik mocht helemaal achter in de tuin gaan wandelen, of in het zonnetje gaan liggen, of in het bakhuis gaan zitten schrijven, wat ik maar wou. Ik mocht alleen niet komen in het gedeelte van de tuin dat zich het dichtst bij de eetplaats en de keuken bevond. Ik mocht zelfs niet binnen gehoorsafstand komen van het giechelende grut. En stiekem kijken mocht ik al helemaal niet, dat spreekt. Je zou zowaar gaan denken dat ze daar mijn eigen ontmaagding aan het bekokstoven waren!

Om drie uur ’s middags sloeg het uur U en mocht ik eindelijk uit mijn schuilplaats tevoorschijn komen. Ik kreeg een blinddoek om en werd voorzichtig naar het midden van de tuin geleid onder gegiechel, gelach en allerlei toespelingen waarvan de clou mij ontging. Allemaal bedoeld om mij op te hitsen en mijn geduld nog meer op de proef te stellen. Eindelijk werd mijn blinddoek losgemaakt en mocht ik de ogen openen. Ik bevond mij pal onder de enige, bovenmaatse trompetboom die de tuin rijk was. En voor mijn neus, heerlijk in de schaduw van die boom, een badkuip, tot de rand toe gevuld met water en bloemen in alle kleuren van de regenboog. Het moest de meisjes een bovenmenselijke inspanning gekost hebben om die immens zware kuip hierheen te sleuren. Als dat geen liefdesverklaring was! De bedoeling was duidelijk: ik moest in het bad plaatsnemen en er mij minstens gedurende het komende uur de geneugten laten welgevallen van het hete water en de om mij heen drijvende bloemen, en dat in het decor van een uitzinnig zomers bloeiende tuin! Het paradijs van Eden kon er niet aan tippen!

Het bracht mijn fantasie op hol: zouden die zeven meisjes zich, net als ik, nu gaan ontkleden en mee met mij in bad klimmen? Of toch minstens, alleen gekleed in het licht van de zon, mij van kop tot teen wassen en strelen en met kusjes overdekken? Het was de enige schaduw die over dit voor de rest paradijselijke gebeuren viel: na me bij mijn verjaardagsgeschenk gebracht te hebben, trokken de jonge vrouwen zich discreet terug zodat ik mij, alleen in mijn eigen gezelschap, kon ontkleden en in het water begeven. Dat was overigens zo heet gestookt, dat ik er de eerste tien minuten zelfs mijn hand niet in kon steken en dus poedelnaakt rond het bad moest blijven dralen tot het water onder de hete augustuszon toch een ietwat draaglijke temperatuur had bereikt. En daarna was het onvervalst genieten geblazen!

Ik weet niet meer hoe die dag verder is afgelopen. Ik blijf de zoete herinnering bewaren aan de welwillende koestering door zeven maagden, die die dag op mijn weg gekomen zijn alsof zij door God zelf gezonden waren. In mijn herinnering zijn zij nog veel mooier dan ze in werkelijkheid allicht geweest zijn. Dat het zo moge blijven! En hoe jammer, dat een mens maar één keer vijfendertig jaar wordt! …

... Op een andere keer, de keer dat ik de Oude Brouwerij voor het laatst bezocht, ging het er veel minder leuk aan toe. Er kwam die ochtend een jonge man de poort van de Brouwerij binnengewandeld. We waren op dat ogenblik met een tiental ‘bewoners’ aanwezig. Luc Versteylen en zijn vriendin Mieke waren er niet; ze waren “thuis”, dat wil zeggen in Borgerhout. We verwelkomden de jongeman, die er heel gewoon uitzag. Hij bekende dat hij nog nooit eerder in de Brouwerij was geweest, maar wel al veel erover had horen vertellen en daarom de plek graag zelf eens had willen bezoeken. Er was onder ons niemand met enige gedegen Viersel-ervaring op de teller. Van de “zes, zeven… “ (een geijkte term om de door de wol geverfde bewoners aan te duiden die het reilen en zeilen van de Brouwerij grondig kenden) was er die dag helaas niemand aanwezig. We voeren dus op ons eigen wankele, onzekere kompas en probeerden de jonge bezoeker op te vangen zoals we dachten dat we dat behoorden te doen. We stelden hem voor om eerst maar eens wat rond te wandelen en de sfeer op te snuiven. Over een half uurtje zouden we op het erf terug samenkomen om te polsen naar zijn eerste indrukken en om desgevallend verdere, praktische uitleg te geven over de huisregels.

Terwijl wij allen terugkeerden naar de taak die we een kwartiertje eerder hadden onderbroken, wandelde de jongen de tuin in. Een half uur later kwamen we terug samen op het erf, benieuwd naar de eerste indrukken van onze bezoeker. Hij was er niet, maar wel troffen we één van ons aan, een jong meisje dat pas voor het eerst in de Oude Brouwerij aanwezig was. Er was duidelijk iets mis met haar. Ze stond er bleek en aangeslagen bij, trillend op haar benen. We drongen aan om te weten wat er haperde. Voelde ze zich niet lekker? Moest ze niet even gaan rusten? Was ze verdrietig over iets? Zij schudde steeds maar van ‘neen’, niet in staat om een woord uit te brengen. Pas na een minuut of zeven, acht, toen het meisje begreep dat we haar niet gerust zouden laten, kwam het er haperend en stotterend uit: die bezoeker, die vreemde jongen, had haar achteraan in de tuin, onttrokken aan het oog van de anderen, ‘aangeraakt’ op een plaats die zij niet wilde en op een manier die zij allesbehalve fijn had gevonden. Gebruik makend van haar eigen onwetendheid inzake de gebruiken van de Brouwerijbewoners, had de jongeman haar op het hart gedrukt dat dergelijke handelingen hier heel ‘gewoon’ waren en dat het de bedoeling was dat je dat onbekommerd aan je liet gebeuren. Ja, je moest er zelfs van leren genieten. Daarvoor bestond dit huis er juist! Het meisje keek ons met vragende ogen aan: was dat inderdaad zo? Konden wij dat bevestigen? Wij waren allen hevig geschrokken en wisten niet hoe lucht te geven aan onze ontzetting. Om ter hardst zeiden wij dat dit helemaal niet zo was, en dat die jongen iets heel fouts had gedaan. Het kwam er nu op aan, die persoon snel te vinden! Was hij er misschien stiekem al vandoor gegaan? Maar nee, stel je voor, daar kwam hij doodgemoedereerd uit de tuin aangewandeld! We riepen hem bij ons in de kring om hem te confronteren met zijn daden en met zijn jonge slachtoffer.

Maar o wee, nu pas voelden wij heel scherp onze onervarenheid. Want welk gesprek hoorden wij, op deze speciale plek die de Oude Brouwerij toch wel was, nu te voeren met die man? Veel later pas – jaren later, toen ik zelf een begin van volwassenheid begon te bereiken – besefte ik, terugdenkend aan wat er toen is gebeurd, dat de enige juiste reactie zou zijn geweest het lijfelijk in bedwang houden van de man en het onmiddellijk oproepen van de politie en de hulpdiensten. Maar niemand van ons die daar op dat ogenblik aan dacht, bedwelmd als wij allen waren door de sfeer van lief-en-gastvrij-zijn-voor-elkaar, die als hoogste gebod gold in de Brouwerij. Je moest haast een moord hebben begaan voordat iemand zich vragen begon te stellen bij je gedrag. De experimenteerdrift moest zich ongebreideld kunnen laten gelden, zolang de afspraken maar door alle aanwezige bewoners gedragen werden.

Wij toonden ons mild voor onze bezoeker, laf en veel te mild. Geen van ons durfde het aan om hem hard aan te pakken. De meest stoutmoedige onder ons bracht hem voorzichtig aan het verstand dat wat hij gedaan had toch echt niet kon, zelfs niet in het vrije, vrolijke ‘Viersel’. Dat hij, gezien de staat van verwarring waarin hij het meisje heel zichtbaar had gebracht, nu niet langer meer kon blijven en derhalve dringend verzocht werd om de Oude Brouwerij, althans voor deze keer, onmiddellijk te verlaten. Een verzoek waaraan hij overigens onmiddellijk gevolg gaf, blij wellicht van er deze keer zo goedkoop vanaf te zijn gekomen.

Het meisje van haar kant, zelf pas aangekomen de dag voordien, besloot dat zij nu wel genoeg Viersel-ervaring had opgedaan voor de rest van haar leven, raapte onmiddellijk haar bagage bijeen en vertrok als de bliksem.
En ik, ik was mijn naïviteit omtrent ‘Viersel’ voorgoed kwijt en keerde na dit bezoek nooit meer terug. Het was het einde van mijn geschiedenis met de Oude Brouwerij. Of nee, toch niet helemaal. Toen enkele jaren geleden de nu ouder en wijzer geworden getuigen zich bij bosjes meldden om aan al wie het horen wilde te vertellen wat ook zij in de Brouwerij aan engs hadden beleefd, heb ik het hierboven beschreven verhaal toegevoegd aan hun getuigenissen. Ik kreeg van hen een warme, zeer begripvolle brief terug. Toen pas had ik het gevoel, eindelijk met die doldrieste, aartsgevaarlijke levensdroom van Luc Versteylen te hebben afgerekend.

Etienne Eertmans

6-10 april 2016

dinsdag 19 april 2016

De dood of het leven

De laatste maanden in de abdij van Orval, halfweg de jaren ‘80, waren met afstand de moeilijkste – hoe kon het anders? De innerlijke strijd die ik voerde was heet en verscheurend. Het ging om leven of dood, niets minder dan dat. Alleen: welk leven? En welke dood? Zonder twijfel verkeek ik mij daarop, en geraakte daarom ook niet dichter bij een oplossing. Een aantal broeders – niet allen! – zagen het lichtend antwoord op die vragen veel helderder dan ik.

Eén van hen was broeder Yves. “Il est terrible!” zei broeder Bernard-Joseph eens over hem, toen mijn medenovice Marc hem verhaalde over het duidelijk hoorbare zuchten en kreunen van Yves, terwijl Marc in het hart van de eucharistie het water liet stromen over diens vingers, opdat hij met reine handen de heilige zegening zou kunnen uitspreken over het brood en de wijn. 

Broeder Yves leed onder de onvolkomenheden van de monastieke gemeenschap, onder het nooit ophoudende gestuntel en gehaspel in zelfs de meest simpele zaken en de nijd en afgunst onder de broeders. Misschien leed hij ook onder de keuze die hij ooit had gemaakt om in die gemeenschap te gaan leven, in een tijd dat er voor een jongeman met religieuze ambities nog niet zoveel wegen open lagen als vandaag. Niettemin is hij altijd trouw gebleven aan die keuze. Maar hoe greep het hem niet aan, te zien hoe ik gaandeweg mijn aanvankelijke blijheid helemaal kwijtspeelde en in de kapel enkel nog geknield bad, het hoofd diep verborgen in de handen. De sterretjes in mijn ogen hadden al lang plaats gemaakt voor een doffe blik van ellende. Yves liet niet na mij daar af en toe kort maar kordaat op aan te spreken. “Ne serais-tu pas heureux avec un enfant sur tes bras?” was één van de cassante vragen die hij me eens in het gezicht wierp. Instinctief voelde ik dat de woorden van deze man hout sneden, maar mijn angst haalde het op het verlangen om onvervaard de weg in te slaan die hij me wees. (De weg naar de uitgang, natuurlijk!)

Op een dag koos ik tóch ondubbelzinnig voor die uitgang, alleen deed ik het andermaal om de verkeerde reden: ik hield de zielenpijn niet langer uit en gleed langzaam maar zeker weg in een depressie. Zoals een kankerpatiënt, die weet dat zijn ziekte definitief bezit heeft genomen van zijn lichaam, verlangt naar een zachte, kunstmatige dood, zo verkoos ik de abdij, die nochtans mijn hart voor eeuwig en drie dagen had gestolen, te verlaten en terug te keren naar mijn ouders. Hoe vreemd keek ik op toen broeder Yves, de dag na de bekendmaking van mijn nakende vertrek, onverwachts en ongevraagd mijn kamer binnenstormde en met stralende ogen zei: “Je suis HEUREUX pour toi!! Oui, comme je suis heureux pour toi! Maintenant, sois fort et courageux! Et surtout, bats-toi pour avoir une situation!” Ik kon op dat ogenblik niets anders bedenken dan: “Fuck off man! Ik verkeer hier ongeveer een meter onder de grond van ellende en jij komt me doodleuk vertellen hoe gelukkig je wel bent omdat ik de zaak verlaat?!” Zijn afscheidsgroet is me nog vele jaren blijven achtervolgen en steeds opnieuw vroeg ik me af: had-ie nou gelijk of niet?? Vandaag, ja pas vandaag weet ik: hij had gelijk! De keuze om wel of niet in Orval te blijven was inderdaad een keuze op leven en dood, en hij WIST dat het verlaten van de abdij mij alleen maar dichter bij het leven kon brengen, hoe lang de weg ook zou zijn die ik nog moest gaan.

Minder frontaal was mijn novicemeester in zijn regieaanwijzingen, maar ook hij had het helemaal bij het rechte eind toen hij voor mij geen heil meer zag, indien ik op deze manier bleef vastkleven in mijn impasse. In tegenstelling tot broeder Yves ging broeder Bernard-Joseph echter de psychologische toer op. Heel mijn kwaal vatte hij samen in deze eeuwig ware woorden: “Tu dois apprendre à parler! C’est vital pour toi!” Inderdaad, waar en in welke situatie ik mij in mijn latere leven ook zou bevinden – binnen of buiten de abdijmuren: leren spreken, mezelf leren uitspreken was voor mij een zaak van leven of dood. Nog tientallen jaren bleven zijn woorden naklinken in mijn oren, en altijd opnieuw moest ik met leedwezen vaststellen dat mijn eigen woorden niet meer voorbij mijn zevenmaal gepantserde hart geraakten. Terwijl ik toch heel zeker wist en mij herinnerde hoe ze dat in mijn jonge jongensjaren wél hadden gedaan, onstelpbaar, en voorwaar niet alleen op papier!

Het feit dat de spraak mij begin dit jaar, na het herstel van mijn diepe depressie werd teruggeschonken, ervaar ik als het zekerste bewijs dat de oude demonen definitief overwonnen en nu op hun beurt met zeven kluisters geketend zijn. Niet zij hebben het laatste woord, maar ik! Ja, letterlijk! Mijn drang om te schrijven is helemaal terug en toont zich onbedwingbaarder dan ooit. De teksten willen op papier geschreven staan, sneller dan mijn vingers het kunnen bijhouden! En ze willen gedeeld en gelezen worden, liefst door velen! Ook mijn mondje roert zich als nooit eerder. Iedereen spreek ik aan, vrank en vrij. Van iedereen wil ik horen hoe zijn of haar verhaal is, hoe het tot stand kwam en hoe het mogelijk zal verder gaan. In de ontmoeting leef ik, leeft GOD. En waar GOD is, is de Liefde dichtbij, zo hoop en vertrouw ik.

Etienne Eertmans

18 april 2016

Hé, een geboortekaartje!

Vandaag leef ik op een wolk. Ik heb daarstraks naar meer dan tweehonderd mensen een mail gestuurd om de opstart te melden van mijn weblog. Het bericht ging als volgt:

“Hierbij meld ik je de blijde geboorte van… mijn BLOG! (de laatste twee woorden als hyperlink gemarkeerd). Gezond op de wereld gekomen op 17 april 2016 om 23:42 uur, ademt vanmorgen nog steeds en mist op het eerste gezicht geen vingertjes of teentjes; heeft twee rode oortjes, een nieuwsgierig neusje, een pruilmondje en twee oogjes zó blauw! En ijdel is ze ook al een beetje, want ze wil aan iedereen getoond worden en van hen horen hoe schattig ze wel is …  Ik zal haar maar in de gaten houden, want straks glipt ze nog weg en breekt ze al mijn huisraad stuk!”

Niet veel later stroomden de gelukwensen toe, de ene al uitbundiger dan de andere. Maar de prijs voor de allerleukste reactie gaat met grote afstand naar mijn vriend E., van wie ik hier uit pudeur de naam niet voluit durf te schrijven. Hij belde me namelijk om te vragen hoe het intussen met mijn poesje was? “Mijn poesje,” antwoordde ik, “heb ik een poesje? Heb jij bij mij al eens een poesje gezien?” – “Ja, dat las ik toch net in je mail!”  Mijn vriend, nota bene aangesteld om mij thuis een beetje op te vangen omwille van mijn autisme, had zelf als de eerste de beste autist voetstoots aangenomen dat ik een poesje in huis had gehaald en haar gedoopt had met de naam BLOG!  E., daar kraken we volgende keer een fles op!

Het is verbazend hoe verschillend mijn teksten soms gelezen worden. Mensen halen er betekenissen uit die ik er nooit in wilde leggen. In het ergste geval vragen zij me zelfs om hen niet langer lastig te vallen met mijn geschrijf. Of ik hen alsjeblieft uit de contactgroep wil verwijderen?

Dit verschijnsel boeit me enorm. De stelling wordt hiermee bevestigd dat de lezer altijd mee het verhaal schrijft, zoals de kijker in de zaal mee de toneelvoorstelling maakt (of kraakt). Eén van de vaakst voorkomende fouten is dat de lezer meent dat ik alles wat ik verhaal, ook letterlijk zo beleefd heb. Hij of zij meent dat de verhalenverteller samenvalt met de persoon, de vriend of collega die hij gisteren nog heeft ontmoet en met wie hij samen een glas wijn dronk. Terwijl ik als schrijver toch het recht heb om mijn verhaal te verfraaien en er eindjes aan te breien die zich in werkelijkheid niet hebben voorgedaan. Ik geloof niet dat ik daarmee de waarheid ten gronde geweld aandoe. In zijn toneelstuk “De gelukzaligen” verwoordde Alex Van Warmerdam het heel gelukkig: “Een verhaal is niet geslaagd omdat het waarheidsgetrouw is, maar omdat de toehoorder er losweg in tuint!”

Post scriptum: mijn huisraad is nog heel! Alleen is de voorraad alcoholische dranken op één etmaal tijd verdacht veel geslonken…

Etienne Eertmans

18 april 2016

maandag 18 april 2016

Een passionerende dag in Brussel

Op 2 maart 2016 trok ik naar Brussel, voor één keer niet om er te gaan werken voor de Vlaamse overheid, zoals ik anders altijd doe; wel om er inspiratie op te doen over 'onrecht' in de samenleving en over wat wij - jij of ik, christen, moslim of wat dan ook - daar tegenover kunnen stellen.
Het kader daartoe werd mij geboden door de organisatie beweging.net, de koepel van de christelijke arbeidersbeweging.
Het werd een zeldzaam bezielende ervaring.

Startplaats was de Pletinckxstraat nummer 19, op 5 minuten wandelafstand van de Beurs.

In de voormiddag trok ik met 14 andere deelnemers erop uit, onder begeleiding van Daniël Alliët, pastoor van de Begijnhofkerk, in het spoor van de pas in België aangestrande asielzoeker.
Daniël Alliët kende ik nog van mijn Brusselse periode (1988-1993) en herinnerde ik mij als een zeer gedreven pastor met de vingers op de pols van de Brusselse samenleving, en dan vooral de onderkant daarvan: de minder begoeden, de pechvogels, de gestranden, de uitgestotenen, de verschoppelingen, de kanslozen.
Nu echter leerde ik hem kennen op een manier zoals ik daartoe 25 jaar geleden niet de kans had gekregen.

Ik bezocht samen met hem de plaatsen waar hij als pastor al decennialang heel concreet actief is, en zich bescheiden en nederig, maar met onuitputtelijke overgave en vechtend als een leeuw inzet voor zijn vrienden, en dat zijn in hoofdzaak de asielzoekers en sans-papiers, en meer uitgebreid allen die in onze gezellige Belgische en Vlaamse hoofdstad het onderspit delven en weerloos onrecht moeten ondergaan. Ik hoorde van hem dat er vandaag in Brussel duizenden moderne slaven werken, uitgeprocedeerd, ondergedoken en zonder rechten. En vanzelfsprekend hun arbeid verrichtend voor een loon waar jij en ik zich diep gekrenkt door zouden voelen. Nauwelijks meer dan om zich brood en kleren te kunnen verschaffen.

Daniël Alliët, een man als een vulkaan. Hij woont al 28 jaar in Molenbeek - het hart van de wereld, zei hij fier! - in een café/woonhuis met de profetische naam Salaam (Shaloom, Vrede). Hij bewoont dat huis met 8 andere mensen, 4 met papieren en 4 zonder papieren. Samen vertegenwoordigen zij 6 verschillende nationaliteiten!

Daniël is 72 nu, maar terwijl veel van zijn leeftijdgenoten er al lang het bijltje bij hebben neergelegd, werkt hij nog steeds voort alsof hij 20 was. "Hoe houd je dat vol?" vroeg ik hem. "O, gewoon doordoen!" was zijn antwoord. Verder geen commentaar!
Er moet bij worden vermeld dat hij begenadigd is met een ijzersterk gestel. Hij is afkomstig uit een West-Vlaamse boerenfamilie en is in zijn ganse leven nog nooit ziek geweest, op één knieoperatie na.

Het vertrek van de tocht verliep stuntelig. In het metrostation Beurs doken wij onder de grond. Maar dat is nu net iets wat Daniël nooit doet: de tram of de metro nemen. Hij doorkruist Brussel altijd met de fiets. Het was dus een eindeloos ingewikkelde bedoening om al die deelnemers aan de wandeling door de toegangspoortjes te versluizen met behulp van die éne chipkaart van Daniël. Bovendien stootten wij ondergronds op twee stakkerds, die mekaar als razende honden met een mes te lijf wilden gaan. Daniël en ik slaagden erin om hen uit elkaar te houden en redden daarmee waarschijnlijk minstens één mensenleven.

Na dat oponthoud moesten wij ons reppen naar het Noordstation en de nabijgelegen Dienst Vreemdelingenzaken, naast het Maximiliaanpark, waar de asielzoekers voor het eerst geregistreerd worden. Vervolgens naar de in dezelfde straat gelegen Sint-Rochuskerk, waar pastoor Hugo Vangeel de dienst uitmaakt en waar de asielzoekers op de eerste dag van hun aankomst, na hun registratie bij de DVZ, 's middags en 's avonds terecht kunnen voor een maaltijd en een slaapplaats voor één nacht (het maximum bedraagt 100 matrassen) en kleding voor de eerste dagen van hun verblijf in het koude België. Soep kunnen de asielzoekers op de eerste dag krijgen bij het soep- en informatiepunt op nr. 34 van de Antwerpsesteenweg, dicht bij de Sint-Rochuskerk. Zowel de kerk als het soeppunt worden gerund door vrijwilligers - het soeppunt wordt opengehouden door Vluchtelingenwerk Vlaanderen. De federale overheid laat het hier afweten. Eerste les inburgering voor Belgische nieuwkomers: "Tirez votre plan!" - zoals het later nog heel vaak zal moeten gebeuren. 

Onze volgende stopplaats was het Klein Kasteeltje, langs het kanaal Brussel-Charleroi. Onderweg vertelde Daniël ons wat over de geschiedenis van Molenbeek, een landelijk dorp dat eind 19de eeuw uitgroeide tot de bakermat van het socialisme in België, het 'Manchester' van België. En nu een naam die de politieke leiders van Europa doet beven, een gemeente waarvan onze minister van Binnenlandse Zaken Jan Jambon vindt dat ze van deur-tot-deur moet opgekuist worden: alle terroristennesten moeten uitgerookt worden! Daniël Alliët doet er wat lacherig over. In zijn Molenbeekse Schoolstraat merkt hij er weinig van, van die ijzeren verhalen. Er wordt in Molenbeek heel vreedzaam samengeleefd. Stoere rakkers vind je overal, en bij de autochtonen beslist niet minder dan bij de allochtonen. Maar hoe moeilijk valt het ons om dat in te zien en ridderlijk toe te geven.

In het Klein Kasteeltje mochten we van de bewaking maar 3 minuten binnen, net genoeg om de binnenkoer te bekijken. Het centrum biedt vandaag opvang aan 840 mensen, onder wie een honderdtal kinderen en 80 tot 90 niet begeleide minderjarigen. Na gemiddeld 6 maanden krijgt de helft van de bewoners te horen dat hun asielaanvraag wordt afgewezen en dat zij het sprookjesland België meteen weer moeten verlaten. Velen van hen belanden vanaf dan in de illegaliteit. Zo lopen er duizenden rond in Brussel. Zelfs de tram nemen is voor hen een groot risico, want elke controle kan een controle te veel zijn en hun lot bezegelen.

Die illegalen kunnen dan bijvoorbeeld terecht in de Oppemstraat nr. 54, het volgende huis dat we bezochten. Er zijn meerdere organisaties in dat huis actief, alle bekommerd om het lot van de uitgeprocedeerden. Ze vinden er niet alleen voedsel, maar ook informatie en begeleiding in al zijn vormen. Informatie - zo belangrijk voor elke vreemdeling die in ons zoete land is aangewaaid. Zonder goede informatie ben je sowieso een vogel voor de kat. Het huis op nr. 54 draagt de naam "Voyaach" - een stek voor mensen "en voyage", "op reis", "onderweg" - wie weet waarheen?

De laatste halte van onze wandeling was Daniëls eigen Begijnhofkerk. Bij het betreden ervan werd al heel vlug duidelijk welke Geest daar waait. In barre tijden, niet zoveel jaren geleden - in 2007 heb ik onthouden - bood deze kerk maandenlang onderdak aan uitgeprocedeerden, sans-papiers van allerlei allooi, broederlijk verenigd in de miserie. Ik onthield dat de moslim-gelovigen toen van Daniël een gedeelte van de kerk mochten inrichten als moskee, om er 7 keer per dag hun gebeden te kunnen verrichten, het gelaat naar Mekka gewend. Hallo bisschoppen en kardinalen, die streven naar oecumene en daarover verdienstelijke verklaringen schrijven?! Misschien kan dit nog iemand op een idee brengen?

Het namiddaggedeelte vond plaats in de Spiegelzaal van het gemeenschapscentrum De Markten aan de Oude Graanmarkt. Er waren 4 sprekers uitgenodigd, en die plooiden zich alle vier dubbel om binnen de hun zeer krap toebedeelde tijd (slechts 30 minuten!) een consistente boodschap mee te geven. Ze benaderden het dagthema 'onrecht' allen op een heel eigen manier, vanuit hun eigen praktijk, wat een bontgekleurd palet opleverde.

Ellen Van Stichel liet ons kennismaken met de pauselijke encycliek Rerum Novarum, verschenen in 1891 en dus dit jaar toe aan zijn 125ste verjaardag. Een kerkelijk document dat in die tijd het thema 'sociale armoede' op een revolutionaire en voor de kerk geheel nieuwe manier aansneed.

Naïma Lafrarchi vertelde over de praktijken en gebruiken in de islam met betrekking tot armoede en rechtvaardigheid in al zijn facetten.

Bleri Lleshi sprak met veel vuur over de heilzaamheid van liefde in onze van angst verstarde samenleving en doopte ons allen tot 'liefdewerkers'. De tweede vulkaan van de dag!

En ten slotte verschafte Steven Vanackere de beleidsmensen van beweging.net een reeks pertinente adviezen om de waarden die de christelijke arbeidsbeweging hoog in haar vaandel draagt, ook eens een keer toe te passen binnen de eigen kringen. Voordat je je stem verheft om te zeggen wat de anderen dringend eens zouden moeten doen, vraag je je best eens af wat jij zelf misschien nog dringender zou moeten doen!

Etienne Eertmans

2 maart 2016