In de laatste
weken kruiste Jeroen Brouwers op verschillende manieren mijn pad.
Hij is een
schrijver, een monument in de Nederlandse literatuur, van wie ik meerdere
boeken bezit maar die ik toch nog veel te weinig gelezen heb. Op 30 april
werd de man 76 jaar. Boekhandel De Zondvloed in Mechelen, genoemd naar het boek
van de Meester, organiseerde bij wijze van verjaardagsgeschenk een
voorleesmarathon, waarbij gedurende een etmaal het volledige boek – een turf
van meer dan 700 pagina’s – werd voorgedragen. Al wie maar wilde, mocht eraan
deelnemen. Mijn inschrijving werd te laat opgepikt, maar toch was de boekhandel
zo attent om mij een boek van Jeroen Brouwers cadeau te doen – de titel mocht
ik zelf kiezen. Met instemming van de winkeluitbater, de onvolprezen Johan
Vandenbroucke, die ik sinds vele jaren ken door mijn werk bij de kunstadministratie
en het theaterverleden dat Johan zelf ooit heeft gehad, koos ik voor diens
prachtige boek “Jeroen Brouwers – het
verhaal van een oeuvre”.
Jeroen
Brouwers woont nog steeds in Zutendaal, het dorp waar mijn vader, die in 2003
overleed, begraven ligt. Maar zijn huis, waarvoor nooit een bouwvergunning werd
afgeleverd, werd onlangs door het gemeentebestuur opgekocht om het later te kunnen
slopen. Daarom kocht Jeroen Brouwers een woning in het aangrenzende Lanaken en
ook dat is, voor mij althans, bijzonder, want in Lanaken sleet ik de eerste 22
jaar van mijn leven, voordat ik de provincie Limburg verliet om er daarna nooit
meer terug te keren. Ik weet dat het nergens op slaat, maar ik voel me een
beetje trots omdat Jeroen Brouwers uitgerekend voor Lanaken koos om er zijn
laatste levensjaren door te brengen. Terwijl hij toch ook gewoon eventjes de
grens had kunnen oversteken om terug in zijn eigen land te gaan wonen? Maar
misschien beleeft hij België al lang als zijn nieuwe eigen land, zoals ik op
dit ogenblik volop aan het vervellen ben tot een Lierenaar, een
Pallieterjongen?
Ik heb deze
gebeurtenissen – de voorleesmarathon, de gedwongen verhuis – aangegrepen als
aanleiding om nog eens Jeroens boek “Bezonken
rood” te herlezen, een werk dat hij schreef in 1981, onmiddellijk na de
dood van zijn moeder. En opnieuw kwam het als een kanonskogel bij mij binnen.
Het is bij
momenten ondraaglijk om lezen hoe de kleine Jeroen, die aan de hand van het
boek “Daantje gaat op reis” pas zijn
eerste woordjes leerde spellen, in het Jappenkamp Tjideng de laatste
oorlogsjaren meemaakte aan de zijde van zijn moeder, grootmoeder en zusje. Op
zijn vijfde verjaardag pleegde Adolf Hitler zelfmoord in de Berlijnse bunker
waarin hij zich had verschanst, en die nederlaag maakte de Japanse soldaten nog
razender dan voorheen, de krijgsgevangenen in Nederlands Indië viel een nog
wredere behandeling te beurt dan ze voordien al moesten doorstaan. Niets was
nog heilig, en vrouwen en kinderen al helemaal niet. Zij werden letterlijk
kapot getrapt en geslagen dat het geen naam had. De ogen van de kleine Jeroen
registreerden het allemaal, schijnbaar onbewogen en onaangedaan. Maar diep in
zijn ziel werden er wonden geslagen waarvan de schrijver in de dop, die hij
toen al was, zijn leven lang niet meer hersteld is geraakt. Integendeel, het
was een bar, schrikwekkend leven dat hem te wachten stond, een onhaalbare
opdracht. Angst en doodsverlangen werden zijn trouwste vrienden, alleen in toom
te houden door medicamenten, drank, vrouwen en het schrijven van
verschrikkelijk mooie boeken.
Wijlen Hugo
Claus liet zich ooit ontvallen dat liefdespijn (en in dit geval gaat het vooral
om gekwetste moederliefde) zo erg niet is want, zo zei hij, “daar komen mooie verzen van”. Hier dus
een waanzinnig moederboek, even mooi als wrang. Toch vraag ik me af: mocht het
niet een beetje minder zijn, al dat leed dat Jeroen Brouwers als kleuter
ongewild moest doorstaan? Is een bloedmooi boek zulk een hoge prijs wel waard?
Een jaar of
tien geleden las ik Jeroens boek “Geheime
kamers” en maakte daarbij toen voor mezelf de volgende aantekening: “De menselijke ellende druipt gewoon van elke bladzijde. De personages doen
zichzelf minstens zoveel leed aan als wat hun ongezocht overkomt”. En: “Heeft Jeroen Brouwers werkelijk zo een
noodlottige kijk op het leven? Beleeft hij zelf ooit wel eens momenten van
oprecht, onversneden menselijk geluk? Na het lezen van ‘Bezonken rood’ en
‘Geheime kamers’ twijfel ik daar oprecht over. (…) Aan ‘Geheime kamers’ heeft
hij nota bene vijf jaar lang zitten schrijven. Het maakt de spijt die ik voor
hem voel alleen maar groter.”
Nu ik “Bezonken rood” nogmaals heb gelezen, is
mijn kijk op Jeroen Brouwers veranderd. Mijn achting voor hem is zeer gegroeid.
Voor zo’n mensenleven mag je slechts diep buigen en er verder het zwijgen toe
doen. Zijn boek helpt mij om andere mensen te begrijpen die soms levenslang
gebukt gaan onder angsten, doodsdrift, agressiviteit, onhandelbaarheid, het onvermogen
tot het aangaan van en openbloeien in een stabiele relatie, en het onvermogen
tot het respectvol en kuis benaderen van de vrouwelijke medemens.
Ooit, tijdens
een reis naar Krakau met de Belgische Auschwitz-stichting, stelde ik aan Lydia
Chagoll, die als kind in meerdere Jappenkampen gevangen zat, heel naïef en
autistisch de vraag waarom zij in haar lange leven zelf nooit kinderen had
gewild. Nu, na het herlezen van “Bezonken
rood”, weet ik wel beter en schaam me zestien jaar na de feiten diep over
mijn vraag. Hoe zou je nog vertrouwen kunnen hebben in het leven en in het
laten groeien van kinderen in je buik na het doorstaan van dergelijke
oorlogsgruwel?
Nog andere
bekende kunstenaars uit de lage landen dragen een Oost-Indisch oorlogsverleden
met zich mee. Ook Boudewijn De Groot, zo vernam ik, bracht een deel van zijn
jeugd door in het kamp Tjideng. (Hij is zelfs in een Jappenkamp geboren). Adriaan
Van Dis werd geboren in 1946 maar zijn beide ouders droegen een Indische
oorlogsgeschiedenis mee in hun rugzakje en dat heeft zoon Adriaan geweten. Wellicht
zijn er nog meer.
“Niets
bestaat dat niet iets anders aanraakt” herhaalt Jeroen Brouwers steeds als een
mantra. Laten we die woorden goed tot ons doordringen en beseffen hoe het kleine
en grote leed dat wij elkaar vandaag aandoen nog generaties lang, tot in ons
verre nageslacht, zijn bloedig spoor kan trekken.
Etienne
Eertmans
16 mei 2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten