zondag 29 mei 2016

Door bemiddeling van

“Jezus ging Kafarnaüm binnen. Een centurio (dit is een Romeinse bevelhebber over honderd soldaten) had daar een slaaf aan wie hem veel gelegen was; deze was ziek geworden en lag op sterven. Toen hij over Jezus hoorde, zond hij Joodse oudsten naar hem toe met het verzoek zijn slaaf te komen genezen. Bij Jezus gekomen deden zij een klemmend beroep op hem. ‘Hij verdient het dat u hem deze gunst bewijst’, zeiden ze. ‘Want hij houdt van ons volk; hij heeft de synagoge hier voor ons laten bouwen.’

Jezus ging met hen mee. Toen hij al niet ver meer van het huis was, stuurde de centurio vrienden met de boodschap: ‘Heer, doe geen moeite. Ik ben niet waard dat u onder mijn dak komt. Daarom vond ik me ook te min om zelf naar u toe te komen. Maar zeg iets, dan moet mijn jongen beter worden. Ook ik ben iemand die onder bevel staat, en ik heb soldaten onder mij. Tegen de een zeg ik: "Ga!“ en hij gaat, en tegen de ander: “Kom!” en hij komt, en tegen mijn slaaf: “Doe dit!” en hij doet het.’

Jezus verbaasde zich over hem toen hij dit hoorde. Hij wendde zich tot de mensen die hem volgden en zei: ‘Ik verzeker jullie, zo’n groot vertrouwen heb ik in Israël zelfs niet aangetroffen.’ Daarop keerden de boodschappers terug naar het huis en troffen daar de slaaf gezond aan.
(Lukas 7,1-10)  

Er zijn heel wat mensen die het in dit verhaal opnemen voor een ander.

Er is de Romeinse centurio, die in de put zit omdat zijn beste slaaf, verderop in het verhaal ‘mijn jongen’ genoemd, terminaal ziek is. Hij wil hem niet verliezen en doet een beroep op de jood Jezus om genezing te bekomen. Geen voor de hand liggende stap is dat, want als Romeinse legerofficier geldt hij officieel als bezetter en onderdrukker van het joodse volk. De joden kunnen tegenover hun kolonisten even weinig rechten doen gelden als varkens tegenover hun hoeder. Ze zijn niet meer dan objecten in hun ogen, geen mensen meer. Maar deze centurio heeft in het geestelijke leven al een weg afgelegd. We vernemen dat hij houdt van het joodse volk, en zelfs de bouw van een gebedshuis heeft bekostigd. Wat zullen degenen onder wiens bevel hij staat, blij zijn geweest toen zij de geruchten daarover hoorden!

Het is niet om het zich gemakkelijk te maken dat de centurio een delegatie op pad stuurt. Hij wil Jezus niet in verlegenheid brengen door hem te vragen om, tegen de joodse reinheidswetten in, het huis van een niet-jood te betreden. Daarom doet hij een beroep op de plaatselijke, joodse notabelen. Zij zijn de tweede bemiddelaars in het verhaal. Zij erkennen de geestelijke adel van hun juridische gezagvoerder en springen voor hem en zijn knecht in de bres.
Bovendien vindt de centurio dat hij het geenszins verdient om zelf naar Jezus toe te komen, laat staan hem in zijn huis te ontvangen. Hij vindt zichzelf daarvoor te min. In Lukas 5,8 horen we Simon Petrus uitroepen, terwijl hij voor Jezus op de knieën valt: “Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig mens!” – Laat je door mijn zondige conditie niet besmeuren!

Daarom doet de centurio opnieuw een beroep op anderen, vrienden ditmaal. Zij vormen de derde groep van bemiddelaars.

Zoveel mensen die voor de zieke slaaf in de bres springen! Voor een slááf nota bene! Zoiets dat je koopt en verkoopt aan een goede prijs! Maar voor de bemiddelaars is hij meer dan louter een winstfactor. Hij is in de eerste plaats een mens die heel erg ziek is en daarom bijstand verdient. Net zoals de centurio ook in de eerste plaats een mens is en geen Romein; een mens bovendien die het hart op de juiste plaats draagt.

Wat ben je nog als niet, op het moment dat je het heel hard nodig hebt, mensen het voor je opnemen en zich jouw trieste lot aantrekken, omdat je dat zelf niet meer kan? Ik voel me altijd diep ontroerd wanneer het verhaal wordt voorgelezen over de verlamde mens (de oorzaken en symptomen kunnen legio zijn) die door vier mannen tot bij Jezus wordt gedragen. Het dak boven Jezus’ hoofd wordt er zelfs voor opengebroken! Zoveel is hun eraan gelegen dat hun vriend beter wordt! (Markus 2,3-4)

Dat er voor ons altijd zo’n bemiddelaars mogen zijn, die voor ons lot niet onverschillig blijven en die voor ons ten beste spreken bij de Schepper van alle leven! Het kunnen onze ouders zijn, levend en wel bij ons of al overleden. Wie bidt er in dit heelal harder voor een ander dan een moeder voor haar kind? Het kan ook de Moeder Gods zijn - nee, zij is dat met zekerheid. Het kunnen Gods lieve heiligen zijn, je patroonheilige misschien, of een heilige die je zelf uitkiest. Het meest van al zijn het misschien wel mensen die jou persoonlijk kennen, die je misschien niet zo heel vaak zien maar die je wel diep in hun hart dragen en die er oprecht onder lijden als het je niet zo goed gaat.

Etienne Eertmans

29 mei 2016

Het onverwoestbare repertoiretoneel van Luk Perceval - Over HET JAAR VAN DE KREEFT door Toneelgroep Amsterdam

Tja, zo kan het ook: na het zalige “Liefhebben” van Laura van Dolron toont “Het jaar van de kreeft” hoe wanhopig, uitputtend en uiteindelijk uitzichtloos liefde ook kan zijn. Het is niet fraai om te zien en je keert als toeschouwer dan ook een beetje als een geslagen hond naar huis terug.

Niet de eerste keer overigens dat me dat bij Luk Perceval overkomt. Alleen gebeurde dat in de tijd van de vroege Blauwe Maandag Compagnie op een veel pittiger, opwindender manier. Nooit vergeet ik de verpletterende indruk die “De meeuw” op mij maakte in 1989 in de Brusselse Beursschouwburg, met een toen nog piepjonge Els Dottermans in de hoofdrol. Vier uur toptheater was dat, waar je ademloos naar zat te kijken.

Vergelijken komt altijd neer op onrecht doen, maar toch, hoe groot is de afstand tussen de beide voorstellingen. “Het jaar van de kreeft” duurt maar half zo lang als “De meeuw”, maar wat een lange zit was het! Tergend traag sleept het stuk zich voort in steeds dezelfde cirkels en steeds dezelfde toonaarden. Was er de stuwende pianomuziek niet geweest van Jeroen van Veen, live gespeeld, het zou een ware kwelling geweest zijn.

Let wel, dit is mijn zeer persoonlijke ervaring. Heel wat toeschouwers applaudisseerden rechtstaand na afloop; enkele stoelen verder dan de mijne genoot dan weer een toeschouwer van de onschuld der slapenden. Het maakt uit in welke fase van je leven jij je zelf bevindt, of een toneelvoorstelling in je ziel snijdt of niet. Bij mij sprong de vonk gisteren alvast niet (meer) over. Mijn levensgevoel is intussen een hoop blijer en optimistischer geworden.

Toch durf ik mij ook kritisch uit te laten over de uitvoering zelf. Over de spelers – Maria Kraakman en Gijs Scholten van Aschat – geen kwaad woord. Zij deden hun uiterste best om de personages uit het boek van Hugo Claus levensecht uit te beelden. Maar de passie en opwinding vertaalden zich te weinig in de regie van de voorstelling. Daarom neem ik ook met opzet het woord ‘repertoiretoneel’ in de mond. Het oogt allemaal prachtig: de hemel behangen met wel vijftig opblaasbare prikkelpoppen, een vondst van scenografe Katrin Brack; het aandoenlijke kinderfietsje waarop de man rondjes begint te rijden, een welsprekend beeld om zijn zielstoestand te illustreren. En toch komt het bij mij allemaal belegen over.

Er wordt tegenwoordig, vooral door een nieuwe, jongere generatie theatermakers, zoveel opwindender toneel gemaakt dan dit! Maar ik erken: een bepaald deel van het publiek voelt zich met het soort ‘brave’ repertoiretoneel als “Het jaar van de kreeft” gul bediend en toont zich er dankbaar voor.

Etienne Eertmans

29 mei 2016

maandag 23 mei 2016

Een onmogelijke, riskante, ongehoorde theatervoorstelling - Over FIVE EASY PIECES van Milo Rau

Na een ultrakorte nacht sta ik op de ochtend van 21 mei 2016 op met een tekst uit het grote avonturenboek van mijn vriend Jezus, zoals de katholieke liturgie die vandaag tot lezing en overweging aanbiedt. Die gaat zo:

“Ze brachten kinderen bij Jezus met de bedoeling dat hij ze zou aanraken. Maar zijn leerlingen wezen die mensen terecht. Toen Jezus dat zag, wond hij zich erover op en zei: ‘Laat die kinderen toch naar mij toe komen! Houd ze zeker niet tegen, want aan zulke kinderen behoort het koninkrijk van God. Ik verzeker jullie, wie het koninkrijk van God niet aanneemt als een kind, komt er beslist niet in!’ En hij omarmde hen en zegende hen terwijl hij hun de handen oplegde.”
(Markus 10,13-16)

Ik staar een beetje beduusd naar deze tekst. Hoe langer hoe minder geloof ik nog in het toeval. Nog geen twaalf uur eerder zag ik op het KunstenfestivaldesArts in Brussel de voorstelling “Five Easy Pieces” van de Zwitserse theatermaker en regisseur Milo Rau. Daarin laat hij zeven kinderen, in leeftijd variërend tussen acht en dertien jaar, de tragedie naspelen die zich in 1996 ontwikkelde na de ontdekking van Sabine en Laetitia, twee tienermeisjes die door de psychopaat Marc Dutroux in het grootste geheim gevangen werden gehouden met als enige bedoeling hen seksueel te misbruiken en nadien om het leven te brengen. Sabine en Laetitia werden nog levend teruggevonden. Voor Julie, Mélissa, An en Eefje kwam helaas alle hulp te laat. Zij waren maanden voordien reeds, na seksueel te zijn misbruikt, in afschuwelijke omstandigheden om het leven gekomen.

Toen de gruweldaden werden ontdekt waaraan Marc Dutroux zich had bezondigd, stond België in rep en roer. Zijn proces leidde bijna tot de instorting van het land. De Witte Mars die op 20 oktober 1996 doorheen de straten van Brussel trok en waaraan wel 300.000 mensen deelnamen, was een overduidelijke waarschuwing aan het adres van een gerechtelijk en politioneel apparaat dat niet in staat was gebleken om deze psychopaat, nochtans geen onbekende bij het gerecht, te behoeden voor verdere misdaden, wat rechtstreeks geleid heeft tot de dood van minstens twee van zijn slachtoffertjes.

Met deze explosieve verhaalstof maakte Milo Rau, na grondige research, een “onmogelijke, riskante, ongehoorde theatervoorstelling met kinderen”. Want dat was uitdrukkelijk het doel dat hij beoogde, zo staat te lezen in een interview met hem, opgenomen in het programmaboekje. Dit moest en zou geen klassiek stuk met kinderen worden, geconcipieerd volgens de geijkte patronen, waarin onschuld en sprookjesachtige poëzie de boventoon voeren. Met de misdaden van Dutroux als vertrekpunt kón dit ook nooit een ‘braaf’, vrijblijvend stuk worden.

Milou Rau is in zijn opzet meesterlijk geslaagd. Hij creëerde een rijke, veelgelaagde voorstelling, die je als toeschouwer voortdurend naar adem doet happen. Daaraan voegde de Markustekst in mijn geval slechts een extra schakering toe.

De eerste hoge inzet is natuurlijk dat Milo Rau zijn jonge spelertjes handelingen doet stellen en woorden in de mond doet nemen die helemaal niet passen bij hun leeftijd. Ze vloeken met de kinderlijke onbevangenheid en onbedorvenheid die hun op die ouderdom nog gegund zijn. Het laten uitbeelden van dit rauwe verhaal van tomeloze begeerte en moordlust door kinderen die in hun jonge verleden nog niet veel meer hebben dood gedaan dan een paar vliegen, wringt zo erg dat je er a priori ongemakkelijk van wordt. In tegenstelling tot wat je zou verwachten spelen deze kinderen het verhaal echter met zo’n frisheid en naturel dat het zonder meer ontwapenend werkt, ja charmerend zelfs. Dit is zonder meer te danken aan de zeer solide begeleiding die Milo Rau in het werkproces inbouwde. Alles werd vooraf grondig doorgepraat, niet enkel met de kinderen zelf, die om te beginnen mochten oefenen op teksten van Ingmar Bergmans “Scènes uit een huwelijk”. Maar ook met hun ouders en met de voornaamste betrokkenen van de reële zaak Dutroux. Er was in de ploeg bovendien een kinderpsychologe opgenomen die het proces permanent bewaakte. Het eindresultaat is verbluffend. De kinderen begrijpen intellectueel wellicht wat zij spelen, maar hun ontbreekt nog de emotionele en morele rijpheid om alle implicaties van het gespeelde in te schatten. De vragen die hun spel oproept, komen volledig bij de toeschouwer te liggen. Die weet helaas beter en wordt door de ‘jeux d’enfants’ die zich voor zijn ogen ontrollen onontkoombaar gedwongen om de diepten te peilen van zijn eigen duistere ziel. En dat is behoorlijk onthutsend.

Nog houdt het daarbij niet op. Want om de onmogelijke spagaat die de jonge spelertjes noodgedwongen moeten aanhouden nog aanschouwelijker te maken, laat Milo Rau volwassen acteurs en actrices de scènes voorspelen in een film die in fragmenten op de achterwand van de scène wordt geprojecteerd. Bij elk fragment krijgen de kinderen de gelegenheid om het vertoonde simultaan na te spelen. De klankband van de film wordt echter al heel gauw stilgelegd, zodat de kinderen willens nillens de dialogen moeten voortzetten die door de volwassenen aangesneden zijn. Andere scènes spelen de kinderen dan weer volledig op eigen kracht, los van enige filmprojectie. Maar ook die scènes maken naadloos deel uit van het grote verhaal. Als je bij dit alles in overweging neemt in welke mate opvoeding in de feiten vaak neerkomt op pure mimesis, nabootsing, dan komt ook deze theatrale ingreep neer op een vraag die de toeschouwers, en zeker de papa’s en mama’s onder hen, ruw in het gezicht wordt gegooid.

De slimste zet van Milo Rau is echter de vondst om de volledige voorstelling te presenteren alsof het gaat om de doorloop van een aantal, reeds vele malen voordien ingeoefende scènes, die de kinderen nu – vlak voor de grote première – nog een keer met de grootst mogelijke ernst en toeleg moeten brengen voor een testpubliek. Zij doen dat onder het wakende oog van hun leermeester, de enige rol op de planken die door een volwassen acteur wordt opgenomen, in dit geval Peter Seynaeve. Dat zorgt voor een zeer bevreemdend effect, want op den duur weet je werkelijk niet meer wanneer regisseur en spelers hun rol acteren of wanneer wat je ziet “echt” wordt. Het feit dat zij elkaar voortdurend met hun echte namen aanspreken wakkert die verwarring nog aan.

Bij momenten pakt Peter Seynaeve de hem toevertrouwde leerlingen behoorlijk hard aan, wanneer hij hen (schijnbaar??) drijft tot de grens van wat zij zelf nog kunnen of überhaupt willen spelen. Wanneer de te stellen handeling te gênant wordt bijvoorbeeld. En daarmee snijdt Milo Rau nog een laatste betekenislaag aan, die de toeschouwer voorgoed uit zijn comfortzone haalt en belet dat hij onberoerd naar huis terugkeert. Want de slavendrijverij waaraan Peter Seynaeve zich bij wijlen bezondigt – hij doet het overigens meesterlijk, afwisselend slaand en zalvend – kan moeilijk anders worden gezien als een metafoor en afspiegeling van het spel dat de wolf Marc Dutroux zelf met zijn schaapjes speelde, maar dan op een oneindig ernstiger en fataler niveau, in een spel dat de zwakke lammeren geen enkele overlevingskans bood.

Dat spel kwam niet eens uit Dutroux’ eigen koker, zo vernemen we, want als kind had hij het zijn vader zien voordoen, die als koloniaal bestuurder in het vroegere Belgisch-Kongo slechts met de vinger naar een inheemse vrouw hoefde te wijzen om meteen zijn ‘recht’ te kunnen uitoefenen om haar te bezitten en misbruiken al naargelang zijn primaire driften het hem dicteerden. Ook die wetenswaardigheid treft je als een natte dweil in het gezicht. In hoe verre zijn wij, Belgen, uiteindelijk collectief verantwoordelijk voor wat An en Eefje, Julie en Mélissa, Sabine en Laetitia is aangedaan?

“Five Easy Pieces”, de titel en setting beloven je heel geniepig een vlakke rit, maar het is een col buiten categorie die zich aandient. Het is theater van een zeldzaam intens en hoogstaand niveau, uitstekend gebracht door een groep podiumkunstenaars in de dop die het spel onvoorwaardelijk en zeer genereus meespelen.

De voorstelling trekt de komende maanden en ook nog in het ganse seizoen 2016-2017 door alle grote landen van Europa, en zelfs naar Singapore. In Vlaanderen is ze nog te zien in Gent en Aalst (oktober 2016), Turnhout (januari 2017), Genk (februari 2017), Oostende en Roeselare (april 2017). Hopelijk worden aan die lijst nog speelplekken toegevoegd. Een absolute aanrader!

Etienne Eertmans

21-23 mei 2016

maandag 16 mei 2016

Een eerbetoon aan Jeroen Brouwers

In de laatste weken kruiste Jeroen Brouwers op verschillende manieren mijn pad.

Hij is een schrijver, een monument in de Nederlandse literatuur, van wie ik meerdere boeken bezit maar die ik toch nog veel te weinig gelezen heb. Op 30 april werd de man 76 jaar. Boekhandel De Zondvloed in Mechelen, genoemd naar het boek van de Meester, organiseerde bij wijze van verjaardagsgeschenk een voorleesmarathon, waarbij gedurende een etmaal het volledige boek – een turf van meer dan 700 pagina’s – werd voorgedragen. Al wie maar wilde, mocht eraan deelnemen. Mijn inschrijving werd te laat opgepikt, maar toch was de boekhandel zo attent om mij een boek van Jeroen Brouwers cadeau te doen – de titel mocht ik zelf kiezen. Met instemming van de winkeluitbater, de onvolprezen Johan Vandenbroucke, die ik sinds vele jaren ken door mijn werk bij de kunstadministratie en het theaterverleden dat Johan zelf ooit heeft gehad, koos ik voor diens prachtige boek “Jeroen Brouwers – het verhaal van een oeuvre”.

Jeroen Brouwers woont nog steeds in Zutendaal, het dorp waar mijn vader, die in 2003 overleed, begraven ligt. Maar zijn huis, waarvoor nooit een bouwvergunning werd afgeleverd, werd onlangs door het gemeentebestuur opgekocht om het later te kunnen slopen. Daarom kocht Jeroen Brouwers een woning in het aangrenzende Lanaken en ook dat is, voor mij althans, bijzonder, want in Lanaken sleet ik de eerste 22 jaar van mijn leven, voordat ik de provincie Limburg verliet om er daarna nooit meer terug te keren. Ik weet dat het nergens op slaat, maar ik voel me een beetje trots omdat Jeroen Brouwers uitgerekend voor Lanaken koos om er zijn laatste levensjaren door te brengen. Terwijl hij toch ook gewoon eventjes de grens had kunnen oversteken om terug in zijn eigen land te gaan wonen? Maar misschien beleeft hij België al lang als zijn nieuwe eigen land, zoals ik op dit ogenblik volop aan het vervellen ben tot een Lierenaar, een Pallieterjongen?

Ik heb deze gebeurtenissen – de voorleesmarathon, de gedwongen verhuis – aangegrepen als aanleiding om nog eens Jeroens boek “Bezonken rood” te herlezen, een werk dat hij schreef in 1981, onmiddellijk na de dood van zijn moeder. En opnieuw kwam het als een kanonskogel bij mij binnen.

Het is bij momenten ondraaglijk om lezen hoe de kleine Jeroen, die aan de hand van het boek “Daantje gaat op reis” pas zijn eerste woordjes leerde spellen, in het Jappenkamp Tjideng de laatste oorlogsjaren meemaakte aan de zijde van zijn moeder, grootmoeder en zusje. Op zijn vijfde verjaardag pleegde Adolf Hitler zelfmoord in de Berlijnse bunker waarin hij zich had verschanst, en die nederlaag maakte de Japanse soldaten nog razender dan voorheen, de krijgsgevangenen in Nederlands Indië viel een nog wredere behandeling te beurt dan ze voordien al moesten doorstaan. Niets was nog heilig, en vrouwen en kinderen al helemaal niet. Zij werden letterlijk kapot getrapt en geslagen dat het geen naam had. De ogen van de kleine Jeroen registreerden het allemaal, schijnbaar onbewogen en onaangedaan. Maar diep in zijn ziel werden er wonden geslagen waarvan de schrijver in de dop, die hij toen al was, zijn leven lang niet meer hersteld is geraakt. Integendeel, het was een bar, schrikwekkend leven dat hem te wachten stond, een onhaalbare opdracht. Angst en doodsverlangen werden zijn trouwste vrienden, alleen in toom te houden door medicamenten, drank, vrouwen en het schrijven van verschrikkelijk mooie boeken.

Wijlen Hugo Claus liet zich ooit ontvallen dat liefdespijn (en in dit geval gaat het vooral om gekwetste moederliefde) zo erg niet is want, zo zei hij, “daar komen mooie verzen van”. Hier dus een waanzinnig moederboek, even mooi als wrang. Toch vraag ik me af: mocht het niet een beetje minder zijn, al dat leed dat Jeroen Brouwers als kleuter ongewild moest doorstaan? Is een bloedmooi boek zulk een hoge prijs wel waard?

Een jaar of tien geleden las ik Jeroens boek “Geheime kamers” en maakte daarbij toen voor mezelf de volgende aantekening: De menselijke ellende druipt gewoon van elke bladzijde. De personages doen zichzelf minstens zoveel leed aan als wat hun ongezocht overkomt”. En: “Heeft Jeroen Brouwers werkelijk zo een noodlottige kijk op het leven? Beleeft hij zelf ooit wel eens momenten van oprecht, onversneden menselijk geluk? Na het lezen van ‘Bezonken rood’ en ‘Geheime kamers’ twijfel ik daar oprecht over. (…) Aan ‘Geheime kamers’ heeft hij nota bene vijf jaar lang zitten schrijven. Het maakt de spijt die ik voor hem voel alleen maar groter.”

Nu ik “Bezonken rood” nogmaals heb gelezen, is mijn kijk op Jeroen Brouwers veranderd. Mijn achting voor hem is zeer gegroeid. Voor zo’n mensenleven mag je slechts diep buigen en er verder het zwijgen toe doen. Zijn boek helpt mij om andere mensen te begrijpen die soms levenslang gebukt gaan onder angsten, doodsdrift, agressiviteit, onhandelbaarheid, het onvermogen tot het aangaan van en openbloeien in een stabiele relatie, en het onvermogen tot het respectvol en kuis benaderen van de vrouwelijke medemens.

Ooit, tijdens een reis naar Krakau met de Belgische Auschwitz-stichting, stelde ik aan Lydia Chagoll, die als kind in meerdere Jappenkampen gevangen zat, heel naïef en autistisch de vraag waarom zij in haar lange leven zelf nooit kinderen had gewild. Nu, na het herlezen van “Bezonken rood”, weet ik wel beter en schaam me zestien jaar na de feiten diep over mijn vraag. Hoe zou je nog vertrouwen kunnen hebben in het leven en in het laten groeien van kinderen in je buik na het doorstaan van dergelijke oorlogsgruwel?

Nog andere bekende kunstenaars uit de lage landen dragen een Oost-Indisch oorlogsverleden met zich mee. Ook Boudewijn De Groot, zo vernam ik, bracht een deel van zijn jeugd door in het kamp Tjideng. (Hij is zelfs in een Jappenkamp geboren). Adriaan Van Dis werd geboren in 1946 maar zijn beide ouders droegen een Indische oorlogsgeschiedenis mee in hun rugzakje en dat heeft zoon Adriaan geweten. Wellicht zijn er nog meer.

“Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt” herhaalt Jeroen Brouwers steeds als een mantra. Laten we die woorden goed tot ons doordringen en beseffen hoe het kleine en grote leed dat wij elkaar vandaag aandoen nog generaties lang, tot in ons verre nageslacht, zijn bloedig spoor kan trekken.

Etienne Eertmans

16 mei 2016

zaterdag 14 mei 2016

Dát is liefde! (vervolg)

Vandaag en morgen vieren de christenen het feest van Pinksteren. Het is het feest waarop gevierd wordt dat de Heilige Geest neerdaalde op de leerlingen van Jezus. De leerlingen trokken daarop de wereld in om de boodschap van Jezus verder uit te dragen. Het verhaal daarvan vind je in het boek der Handelingen van de apostelen, hoofdstuk 2.

Om het voor lezers die niet (of niet meer) zo vertrouwd zijn met de christelijke traditie wat duidelijker te maken, kan ik zeggen dat Pinksteren zowat het feest is waarop de christenen hún Valentijnsdag vieren – zoals de goegemeente dat elk jaar pleegt te doen op 14 februari. Met andere woorden, de dag waarop het gebruikelijk is om aan iemand die je graag mag, een aardigheidje te geven. Een dag waarop de zuster- en broederliefde centraal staat, quoi. Je leest dat ook in Handelingen: “Zij raakten vol van heilige geest en begonnen te spreken in vreemde talen naarmate de geest hun ingaf. (…) De menigte raakte in verwarring, omdat iedereen hen hoorde spreken in zijn eigen taal. Ze stonden versteld en vroegen zich verwonderd af: ‘Maar dat zijn toch allemaal Galileeërs die daar spreken! Hoe komt het dan dat ieder van ons de taal hoort van zijn eigen geboortestreek?’”. Nu vraag ik je: welke taal verstaat iedere mens, ongeacht zijn leeftijd, geslacht of afkomst? De taal van de liefde, toch?

Dat het om liefde gaat en niets anders dan dat, blijkt ook uit de tekst die vandaag uit het Johannesevangelie wordt voorgelezen. Die gaat als volgt:

“Jezus zei tot zijn leerlingen: ‘Als jullie mij liefhebben, dan zullen jullie mijn richtlijnen onderhouden. En dan zal mijn vader jullie op mijn vraag een andere helper geven, die altijd bij jullie zal blijven. Als iemand mij liefheeft, dan zal die mijn woord onderhouden; mijn vader zal hem liefhebben, en wij zullen bij hem verblijf komen nemen. Wie mij niet liefheeft, slaat mijn woorden in de wind. Die woorden zijn niet van mij, maar van de vader, die mij heeft gezonden. Ik zeg jullie dit terwijl ik nog bij jullie ben. Maar de helper, de heilige geest die de vader in mijn naam naar jullie zal zenden, die zal jullie alles leren en in herinnering brengen wat ik jullie heb gezegd.” (Johannes 14, 15-16.23-26)

Liefhebben wordt in deze tekst gelijk gesteld met doén: geen woorden maar daden. Enkel woorden, dat is sentiment. Je koopt er niks mee. Maar ‘het woord onderhouden’, dat is de daad bij het woord voegen; dat is je zuster of broeder liefhebben met duizend kleine gestes van liefde. Laura Van Dolron heeft in haar boekje “Liefhebben” prachtig geïllustreerd op hoeveel verschillende manieren dat kan. En zij nodigt haar lezers daarmee uit om er zelf nog veel andere bij te verzinnen. Ja, het kan, op vaak heel pretentieloze, haast onzichtbare, maar daarom niet minder authentieke manieren.

Liefhebben heeft ook steeds te maken met trouw: “Mijn vader zal jullie een andere helper geven, die altijd bij jullie zal blijven. (…) Wij zullen bij hem komen inwonen.” GOD gaat nooit met vakantie; GOD heeft het nooit te druk, zodat HIJ/ZIJ voor ons nu eventjes geen tijd over heeft; zoals een vader of moeder voor hun kind, zo zegt ook GOD: ‘Bij ons ben je altijd welkom!’”.

Het voornaamste gebed van de joden is het “Sjema jisraël”: “Hoor Israël!”. De woorden zijn ontleend aan het boek Deuteronomium en gaan zo: “Hoor, Israël! De Heer is onze God, de Heer is één! Je zal de Heer, je God, liefhebben met heel je hart, met heel je ziel en met al je krachten. Wat ik je heden gebied, zal in je hart zijn; je zult het je kinderen inprenten en erover spreken wanneer je in huis bent, wanneer je onderweg bent, wanneer je neerligt en wanneer je opstaat. Je zult het ook tot een teken op je hand binden en het zal je een voorhoofdsband tussen je ogen zijn; je zult het schrijven op de deurpost van je huis en aan je poorten.” (Deut. 6,4-9)

Sinds deze week sieren deze woorden ook de deurpost van mijn appartement. Ze zijn verborgen in een mezouza, een klein kokertje dat de joden volgens traditioneel gebruik bevestigen op alle deurposten die leiden naar de woon-, werk- en slaapkamers. Bij binnenkomst van het vertrek raken ze de mezouza aan of kussen haar. Ik neem me voor om die gewoonte van hen over te nemen, om te beseffen dat alles, overal, met liefde te maken heeft en aan liefde gewijd is. Liefde is de enige weg naar Godskennis en het enige dat er echt toe doet in onze levens.

Met dank aan mijn vrienden van de cisterciënzerleesgroep in Klaarland, Bocholt.
Etienne Eertmans

15 mei 2016

dinsdag 10 mei 2016

Dát is liefde! - Over "Liefhebben" van Laura Van Dolron

De voorbije tijd waaiden er heel wat mooie boeken over liefde mijn huis binnen.

Over moederliefde (“Moedervlekken” van Arnon Grunberg; “Bezonken rood” van Jeroen Brouwers; “Cinderella” van Michael Bijnens, waarover mijn stukje ‘Het leven zoals het is, in België’ gaat).

Over echtelijke liefde (“Brief aan D.” van André Gorz, door Dirk Roofthooft voorgedragen op de podia van het Théâtre National in Brussel en van de Bourlaschouwburg in Antwerpen; “Plotseling, liefde” van Aharon Appelfeld, waarover ik nog verslag zal uitbrengen).

En over liefde zonder meer (elk evangelieverhaal, natuurlijk, en al helemaal de brieven van de apostel Johannes; maar in het bijzonder “Liefhebben” van Laura Van Dolron, waarover ik het hier wil hebben).

Soms ben je zo vol van een boek dat je het helemaal zou willen voorlezen aan iemand om hem of haar aan te steken met je enthousiasme. Of dat je het wil overschrijven en aan iemand toesturen, als om te zeggen: kijk toch eens! Zie je wat ik nu heb ontdekt!

Zoiets heb ik nu met het boekje “Liefhebben” van de Nederlandse schrijfster en theatermaakster Laura Van Dolron. Eerst was er de voorstelling, waarmee zij in het najaar 2014 heel succesvol op tournee ging. Daarna werd de speeltekst ook in boekvorm aangeboden. Het surplus daarvan is, behalve dat je alles nog eens rustig opnieuw kan lezen, dat het boekje een bijzonder mooie vorm meekreeg. Alle mogelijkheden van de typografie worden uitgeput, zodat de letters vaak dansen op papier en de heel belangrijke woorden een apart kleurtje krijgen. Het is een plezier om dit dingetje in je handen te houden!

Wat Laura Van Dolron met dit bescheiden maar o zo mooie boekje wil bereiken, zet zij heel precies uiteen op pagina 11: “Hoe meer liefde je opmerkt, hoe meer je opmerkt. Hoe meer je voelt, hoe meer je voelt, hoe meer je geeft. Hoe meer je geeft, hoe meer je krijgt. Hoe meer je krijgt, hoe meer je opmerkt, hoe meer je opmerkt, hoe meer je voelt… (…) Dus dan zit je in een positieve vicieuze cirkel, of een opwaartse spiraal, en daar wil ik u, de lezer, in zien te krijgen.”

Bij mij is dat alvast gelukt! Elke ochtend neem ik bij het wakker worden dit boekje vast en, nog in mijn bed liggend, blader ik erin. En daarna sta ik meer dan goedgemutst op!

Ik nodig iedereen uit om het ook te proberen. Dit boekje is meer genezend dan welke dokter of therapeut ook. (Al zijn ook die soms echt wel nodig, daar sta ik voor in!)


Etienne Eertmans
10 mei 2016

zondag 8 mei 2016

Ut unum sint

Een week of drie geleden verbleef ik enkele dagen in de priorij van de zusters van Klaarland om er uit te rusten en te schrijven. In de eetkamer stonden op een rek wat folders, berichten en prenten uitgestald. Mijn oog viel op een bidprentje van de zalige zuster Maria Gabriella Sagheddu, geboren in 1914 en al heel jong overleden in 1939, ze was toen 25 jaar oud. Ik raapte het op en legde het gedurende de rest van mijn verblijf vóór me op mijn schrijftafel.

Eerlijk gezegd (eerlijk duurt het langst, dus kom op, voor de dag ermee) was het niet het gebed op de achterzijde van het prentje dat mij had doen besluiten om het mee te nemen naar mijn kamer, maar wel de foto van Maria Gabriella. Of nog preciezer, de blik waarmee zij in de camera keek, en die mij vandaag nog altijd ter plekke op mijn stoel doet smelten.



Natuurlijk is Maria Gabriella niet voor haar mooie ogen zalig verklaard, al had dat voor mijn part best gemogen, ik zou niet hebben geprotesteerd. Maar wel omdat zij heel haar leven heeft opgedragen ter intentie van de eenheid van de christenen van de hele wereld. “Ut unum sint”, “Dat ze allen één mogen zijn” – zo staat het dan ook als een lijfspreuk gedrukt op de achterkant van de prent.

Het mooie tijdens mijn verblijf in Klaarland was dat, tot mijn eigen grote verrassing, de dag van mijn vertrek samenviel met zuster Maria Gabriella’s feestdag. “Dat is een gunstig teken!” bezwoer mij één van de medegasten.

De woorden waarmee Jezus vlak voor zijn arrestatie tot GOD bad, en die zuster Maria Gabriella tot haar eigen gebed maakte, werden – toeval of niet – gisteren hardop voorgelezen in de kerk:

“Dat ze allen één mogen zijn! Zoals u, vader, in mij bent en ik in u, zo mogen ook zij in ons zijn. Ik heb hen laten delen in de glorie waarin u mij hebt laten delen, opdat ze één mogen zijn zoals wij één zijn: ik in hen, zoals u in mij. Dat hun eenheid volkomen mag zijn, zodat de wereld mag geloven dat u mij naar haar toe hebt gezonden, en dat u hen hebt liefgehad met dezelfde liefde waarmee u ook mij hebt liefgehad.

Hen die u mij hebt toevertrouwd, zou ik graag daar opgenomen zien waar ook ik zal zijn, zodat ze de glorie kunnen aanschouwen waarin u mij hebt laten delen – want al vóór het ontstaan van de wereld had u mij lief.”

(Johannes 17,21-24)

Ik heb met eenheid nog niet zoveel gelukkige ervaringen gehad in mijn leven. Veel meer met het tegendeel ervan: jaloezie, hartstocht, verdeeldheid. Met het verhaal daarvan zal ik mijn stukje vandaag maar niet verknoeien. Laten we voor even de droom hoog houden dat het mogelijk is: vriendschap en liefde zonder hinderlijke bijgedachten of onderliggende woede. Als het lukt, dan is het waarlijk feest!

Onze onverbeterlijke pastoor Jan heeft ons alvast warm gemaakt ervoor. Hij kondigde gisteren trots aan dat er volgende zondag, op het hoogfeest van Pinksteren, na afloop van de viering een drink wordt aangeboden. En vooral, dat er bij die drink niet alleen koffie, thee, water en fruitsap zullen zijn, maar ook GEEST-rijke drank !  “Ik zal komen helpen!”, zei ik meteen. “Helpen afwassen?” vroeg Jan. “Nee, helpen drinken!” antwoordde ik.

Etienne Eertmans
9 mei 2016

vrijdag 6 mei 2016

Vrouwen aan de top!

Eén van de versies van het Paasverhaal gaat als volgt:

“Na de sabbat, bij het aanbreken van de eerste dag van de week, gingen Maria van Magdala en de andere Maria naar het graf kijken.

Plotseling kwam er een zware aardbeving. Want een engel van de Heer daalde uit de hemel neer, kwam naderbij, rolde de steen weg en ging erop zitten. Zijn uiterlijk schitterde als een bliksemflits en zijn kleding was wit als sneeuw. De wachters beefden voor hem van angst en werden lijkbleek.

De engel zei tegen de vrouwen: ‘Heb geen angst, want ik weet dat jullie Jezus zoeken, die gekruisigd is. Hij is niet hier, want hij is tot leven gewekt, zoals hij gezegd heeft. Kom kijken naar de plek waar hij gelegen heeft. Ga snel aan zijn leerlingen zeggen: Hij is uit de doden opgewekt, en zie, hij gaat voor jullie uit naar Galilea; daar zul je hem zien. Dit had ik jullie te zeggen.’

Ze gingen snel van het graf weg, vol angst en met grote vreugde, en ze liepen hard om het aan zijn leerlingen te vertellen.

En zie, Jezus kwam hen tegemoet met de woorden: ‘Wees gegroet.’

Ze gingen naar hem toe, grepen hem bij de voeten vast en vielen voor hem op de knieën.

Toen zei Jezus hun: ‘Wees niet bang. Ga mijn broeders vertellen dat ze naar Galilea gaan. Daar zullen ze mij zien.’

*       *       *
Ze waren nog onderweg, toen enkelen van de wacht naar de stad gingen om aan de hogepriesters alles te vertellen wat er was voorgevallen. En ze kwamen samen met de oudsten, namen een besluit, en gaven de soldaten een flink bedrag met de opdracht: ‘Zeg maar: Zijn leerlingen zijn hem ’s nachts komen stelen, terwijl wij sliepen. En als dat de landvoogd ter ore komt, zullen wij hem overtuigen en het zo regelen dat jullie je geen zorgen hoeven te maken.’

Ze namen het geld aan en handelden volgens deze aanwijzingen. En dit gerucht gaat rond onder de Joden tot op de dag van vandaag.

(Matteüs 28,1-15)

Weer eens, zoals zo vaak, hebben de vrouwen - in dit geval Maria en Maria van Magdala – de meubelen gered.

In het Marcusevangelie is er zelfs sprake van drie vrouwen: Maria van Jakobus, Maria van Magdala en Salome! Volgens Marcus’ verhaal hadden ze kruiden gekocht, en wilden het lichaam van hun Grote, overleden Vriend gaan zalven. (Marcus 16,1)

Lukas doet er in zijn versie van het verhaal nog een schep bovenop: “Het waren Maria van Magdala, Johanna en Maria van Jakobus, en de overige vrouwen die bij hen waren.” (Lukas 24,10) Blijkbaar raakte Lukas er de tel bij kwijt en vond hij het niet nodig om al hun namen nog te noemen!  Zo weten we dus, twintig eeuwen later, wel wie de twaalf apostelen waren, maar niet hoe de vrouwen heetten die Jezus trouw volgden en voor hem zorgden, en met hoeveel ze waren.

Van onze mannelijke helden echter, apostelen en steunpilaren van de kerk, geen spoor op deze ochtend na de graflegging van hun “Messias en zoon van de levende God”. (Stoere Petrus in Matteüs 16,16). Zij hadden een safe house gezocht en gevonden, waar zij nu angstig bij elkaar zaten, met de deur op slot. (Johannes 20,19) “Gisteren hij, morgen wij?”, zo vroegen zij zich af.

En daar komen die vrouwen me opeens op de deur bonzen! Hysterische schepsels, maakten ze toch zo’n herrie eens niet, straks weet heel de stad waar wij zijn ondergedoken! En wat een verhaal brengen ze toch mee! Het verdriet is hun zeker in het hoofd geslagen.

“Toen zij hoorden dat Jezus leefde en door haar gezien was, geloofden ze het niet.” (Marcus 16,11)

“Ze vertelden het dus aan de apostelen, maar in hun ogen was het onzin wat de vrouwen zeiden, en ze geloofden hen niet.” (Lukas 24,10-11)

Ja, zij wisten het wel beter, die bange wezels. Net zoals vandaag, zoveel jaren later, de mannen nog altijd vinden dat zij het toch wel beter weten, dat zij de nuchtere venten zijn die het zaakje bijeen moeten houden, wat een janboel zou het anders niet worden. Ik denk daarbij niet eens alleen aan de ministers en presidenten en generaals in alle landen en op alle continenten, maar even goed aan de religieuze leiders in alle wereldkerken (geen één ontsnapt eraan!). Het laatste woord zal aan de Man zijn – of zal niet zijn.

Maar kijk, hoe ze het oplossen in het evangeliestukje dat we vandaag op ons bordje kregen: ze schuiven met geld, zwijggeld, en zo wordt het stinkende potje toegedekt. Hallo, waar heb ik dat nog gehoord? Las ik dat pas niet nog in de krant? Jij doet wat voor mij, en ik doe wat voor jou. “L’argent, ça ne pue pas”.

*       *       *
Hoe weerklinkt zo’n tekst in de oren en het hart van een man, vraag ik me af? En hoe weerklinkt hij in het hart van een vrouw? Het kan niet anders of daar zit verschil op. En dan zou ik de vrouw naast mij in de kerk willen vragen: wat doet dit je nu, zo’n tekst? Hoe voelt dat? Wat maakt het in jou wakker?

Het Leven begint met een vrouw. Je kwam tevoorschijn uit de lendenen van je moeder! Vergeet dat nooit! Eer haar, wat je in je latere leven ook van haar verdragen moest. Zou Jezus het heimelijk nooit spijtig gevonden hebben, dat hij niet als meisje geboren was?

Etienne Eertmans

28 maart 2016

De hemel (en niets minder)

Het was lachen geblazen gisteren in de kerk. Het ging immers om de “hemelvaart” of de “tenhemelopneming” van Jezus. (Deed hij dat nou zelf of niet? Mij is altijd geleerd: Jezus voer ten hemel (=actief), terwijl Maria ten hemel werd opgenomen (=passief). Want de een is GOD en de ander is dat niet. Maar als ik nu de schriftteksten erop nasla, stel ik vast dat ook Jezus weleens “voor hun ogen omhoog werd geheven” (Handelingen 1,9) of “van hen heen ging en in de hemel werd opgenomen” (Lukas 24,51). Maar laat ik daarover nu even niet moeilijk doen).

Even naar de feiten, zodat we allemaal weten waarover we het hebben. In de eerste lezing, gisteren, klonk het zo: “Na deze woorden werd hij voor hun ogen omhoog geheven en een wolk onttrok hem aan het gezicht. Terwijl hij zo heenging en zij nog naar de hemel stonden te turen, stonden er opeens twee mannen naast hen in witte kleren, die zeiden: ‘Mannen van Galilea, wat staan jullie daar toch naar de hemel te kijken? Deze Jezus, die van jullie ten hemel is opgenomen, zal op dezelfde manier terugkomen als jullie hem naar de hemel hebt zien gaan.’” (Handelingen 1,9-11)

En in de evangelielezing ging het zo: “Toen bracht hij hen buiten de stad tot bij Betanië. Daar hief hij zijn handen en zegende hen. En terwijl hij hen zegende, ging hij van hen heen en werd hij in de hemel opgenomen. Zij vielen voor hem op de knieën en keerden daarna in grote vreugde terug naar Jeruzalem.” (Lukas 24,50-52)

Dat lijkt me een duidelijk verhaal. Of toch niet? Want, daar komen de kribbebijters al hun neus om de hoek steken: “Moet je dat nou letterlijk zo verstaan? Dat kan toch niet echt zo gebeurd zijn?” En voor je het weet, heb je al twee kampen: zij die de letterlijke lezing aanhangen (in de Verenigde Staten zijn die in de meerderheid) en zij die kiezen voor de geestelijke interpretatie. Ik behoor tot het tweede kamp, voor wie daarover twijfels mocht hebben.

Onze onverbeterlijke, onmisbare pastoor Jan had, om iedereen te vriend te houden, een magistrale oplossing daarvoor uit de hoed getoverd. In de hoogmis van elf uur illustreerde hij zijn homilie met een afbeelding van een altaarretabel uit de zestiende eeuw, die hij had meegebracht van een vakantie in Bretagne. Op die afbeelding zie je hoe Jezus op een heel aanschouwelijke wijze in de hemel verdwijnt. Onderaan bungelen nog net zijn onderbenen en voeten uit de wolkenmassa. Duidelijker kan het niet! Zelfs voor analfabeten is dit een niet mis te verstane boodschap.


Maar, opgepast! Want Jezus is niet éénmaal, maar tweemaal te zien op de steensculptuur. De eerste keer met alleen zijn onderbenen en voeten, de tweede keer met heel zijn lijf, frontaal toegekeerd naar de toeschouwers, terwijl de apostelen met hun rug naar diezelfde toeschouwers verbluft staan te kijken hoe het wolkendek hun geliefde heer en meester opslokt. Wat mij betreft, een niet minder duidelijke boodschap: Jezus is niet verdwenen naar een onbestemde locatie ergens ver weg buiten het universum, hij is nog steeds aanwezig, midden onder ons (Emmanu-el, ‘God-met-ons’), onherkenbaar allicht voor de meesten, maar daarom niet minder reëel.

Daarmee ben ik echter nog maar aan de helft van mijn mijmering. Want ik zit met nog een vraag. Die “hemel”, waar in de bijbel zoveel om te doen is, wat moet ik me daar in feite bij voorstellen, als iedereen daar zo graag heen wil? GOD, onze vader, woont in de hemel, zo laat Jezus het gebed beginnen dat hij ons gegeven heeft. Het Rijk Gods, dat in het evangelie wordt gepredikt, is een andere benaming voor het Rijk der hemelen. Het volkslied ‘In de stille Kempen’ benoemt deze Vlaamse regio als ‘de hemel op aarde’ (wat ik kan beamen, ik ben in de Limburgse Kempen opgegroeid). David Byrne anderzijds bestempelt met zijn Talking Heads de hemel als ‘a place where nothing ever happens’, wat me ook niet zo’n aantrekkelijk perspectief lijkt. En inderdaad, is, eenmaal aangekomen, de pret er niet af? Als alle antwoorden verstrekt zijn, als wij ‘hem zullen zien zoals hij is’ (Eerste Johannesbrief 3,2), valt dan de spanning niet helemaal weg? Antwoorden leggen vast, definiëren, beslissen de kwestie, doen de boel stollen. Vragen daarentegen houden alles open. Zolang er vragen zijn, kan je heerlijk zoeken, discussiëren, overleggen en redetwisten, totdat de walm uit je grijze hersens slaat. Precies zoals de joodse rabbijnen dat al sinds mensenheugenis doen. Daarom zijn de vragen mij altijd liever geweest dan de antwoorden: zij blijven boeien en permanent uitdagen. Achter elk antwoord een nieuwe vraag: zo heb ik het graag!

Ik merk het al, zo geraak ik er niet uit. Ik werp een vraag op en oogst een kakafonie aan meningen. Daarom besluit ik terug te grijpen naar de in mijn ogen meest betrouwbare bron: mijn bijbeluitgave zelf (ik gebruik de Franse TOB-editie uit 1986) en de leessleutels die deze mij aanreikt. Welnu, in zijn eerste brief aan de christengemeente van Korinthe schrijft Paulus over een bijzondere ervaring die hem ooit overkwam: “Ik ken een persoon in Christus (Paulus schrijft over zichzelf) die veertien jaar geleden – was het een lichamelijk gebeuren? ik weet het niet! vond het buiten zijn lichaam plaats? ik weet het niet, GOD alleen weet het – die persoon dus werd weggevoerd naar de derde hemel. En ik weet dat die man – was het met zijn lichaam of zonder zijn lichaam? ik weet het niet, alleen GOD weet dat – werd weggevoerd tot in het paradijs en dat hij daar onuitsprekelijke woorden hoorde, die het een mens niet toegestaan is te herhalen.” (1 Korintiërs, 12,2-4).  En de voetnoot bij deze verzen voegt eraan toe: “Het aantal hemelen varieerde volgens de joodse opvattingen van vijf tot tien. Zeven is het meest gebruikelijke aantal. Het paradijs wordt gewoonlijk gesitueerd in de derde hemel.”

Hemeltjelief! Er bestaat dus meer dan één hemel! Waar ben ik aan begonnen? Maar in feite hoef ik zo verwonderd niet te zijn. Want zei Jezus zelf al niet in zijn afscheidsrede, uitgesproken tijdens het laatste feestmaal met zijn apostelen: “Laat jullie hart niet van streek geraken! Want in het huis van mijn vader (dat, volgens de voetnoot, in de hemel is gebouwd) zijn er veel woningen. Ik ga erheen om voor jullie een plekje te bereiden, kom dan terug en neem jullie dan met me mee, zodat jullie ook zullen zijn waar ik ben.” (Johannes 14,1-3) Voor mij verschijnt het beeld van de Antwerp Tower, het lelijkste gebouw van België, met zijn beruchte oranjebruine seventiesgevel van 24 verdiepingen hoog. De laatste plek op de wereld waar ik zou willen wonen!

Toch moet er een uitleg zijn. En wellicht is die veel eenvoudiger dan wat ik tot nu toe uit allerlei geleerde boeken heb bijeengeschraapt. Daarom sluit ik al die boeken en leg alle geleerde meesters en rabbijnen even het zwijgen op om samen te luisteren naar een stukje muziek van onze eigenste Bart Peeters. Hij zingt een lied dat hij doopte met de titel, jawel: “Hemel”. Luister je even mee?


Zo eenvoudig is dat dus: “Zonder liefde kan de hemel niet bestaan”.

“Ik dank u, vader, heer van hemel en aarde, omdat u dit verborgen hebt voor wijzen en verstandigen en het hebt onthuld aan eenvoudigen.” (Matteüs 11,25)

En om dat nog eens te onderstrepen, laat de liturgische kalender Jezus vandaag zeggen in alle katholieke kerken ter wereld: “Nu zijn jullie bedroefd, maar je droefheid zal in vreugde verkeren. (…) Je hart zal vol vreugde zijn, een vreugde die niemand je ooit nog kan ontnemen. Op die dag zul je mij geen uitleg meer te vragen hebben.” (Johannes 16,20-23)

Etienne Eertmans

6 mei 2016

dinsdag 3 mei 2016

Wat een domkop, zeg!

De liturgische kalender bepaalt dat op 3 mei in alle katholieke kerken ter wereld tijdens de eucharistie de volgende verzen uit het Johannes-evangelie worden voorgelezen:

“Jezus sprak: ‘Alleen door mij heeft men toegang tot de vader. Als je mij hebt leren kennen, dan zal je ook mijn vader kennen. Ja, je kent hem nu al, je hebt hem al gezien!’

Waarop Filippus zei: ‘Laat ons toch de vader zien, Heer; meer verlangen wij niet!’

En Jezus weer: ‘Filippus toch! Ik ben nu al zo lang bij jullie en je hebt me nog niet leren kennen? Wie mij heeft gezien, heeft ook de vader gezien. Hoe kun je dan nog vragen: “Laat ons de vader zien?” Geloof je dan niet dat ik in de vader ben en de vader in mij? Wat ik jullie zeg, zeg ik niet eigenmachtig; dat is het werk van de vader, die in mij blijft. Geloof me dan toch: ik ben in de vader en de vader is in mij. Of geloof het anders op grond van mijn werken! Werkelijk, ik zweer jullie: wie in mij gelooft, zal de werken die ik verricht, ook zelf verrichten. Ja, zelfs nog grotere zal hij verrichten, want ik ga naar de vader; en wat jullie mij ook zullen vragen in mijn naam, ik zal het doen, zodat de vader verheerlijkt zal worden in zijn zoon. Wat je mij zult vragen in mijn naam, dat zal ik doen.”

Een heerlijke belofte is dat! Maar toch wil ik het in dit stukje over iets anders hebben. De keuze van de samenstellers van de liturgische kalender voor net deze tekst heeft namelijk niet in de eerste plaats te maken met de belofte dat Jezus ons alles zal geven wat wij hem in zijn naam zullen vragen. Wel daarentegen met het feit dat Filippus aan Jezus te kennen geeft dat hij van het ganse verhaal geen iota snapt. En op 3 mei viert de kerk het feest van de heilige apostelen Filippus en Jakobus. Snap je het nu? …

Nu herinner ik mij van mijn good old schooldays in het college in Lanaken dat pater Theofiel Jansen altijd graag en gretig de draak stak met de apostel Filippus, zeggend: “Bij uitstek de domste van alle schapen in Jezus’ kudde, die Filippus! Drie jaar lang al had Jezus zich uitgesloofd om aan zijn leerlingen duidelijk te maken hoe het precies zat met die verhouding tussen hem en zijn vader. (Waar de ‘Joden’ overigens niks van vatten; die vonden dat Jezus enkel godslasterlijke praat verkocht). En nu vraagt Filippus hem toch wel, uitgerekend in de laatste uren van Jezus’ aardse samenzijn met zijn vrienden: ‘Laat ons nu toch eens die vader zien waar u het altijd over hebt! Meer vragen wij immers niet!’  Nu breekt mijn klomp! Hoe dom kan iemand eigenlijk zijn?”, zo foeterde pater Jansen verder.

Bij het horen van Filippus’ vraag moet Jezus waarschijnlijk wel de wanhoop nabij geweest zijn. Je hoort zijn ergernis en ongeduld meeklinken als hij Filippus toevoegt: “Man toch! Zo lang al ben ik bij jullie, en heb je me nu nog niet leren kennen? Wie mij gezien heeft, heeft ook de vader gezien! Hoe kun je dan nog vragen: ‘Laat ons alstublieft de vader zien?’”.

Neem me niet kwalijk, maar ik ben geneigd om in dit geval Jezus te pakken op zijn eigen woorden en hem te zeggen: “Jezus, zo lang al bent u bij uw vader, en nog hebt u uw vader niet leren kennen?”

Het zit namelijk zo. ‘GOD’, Schepper van alle mensen, heeft deze niet allemaal gelijk geschapen. Er zijn meisjes enerzijds en jongens anderzijds. Er zijn roodhuidigen, geelhuidigen, zwarthuidigen en blankhuidigen. Er zijn mensen met bruine ogen, met zwarte ogen, met blauwe ogen en met groene ogen. En er zijn mensen met autisme en mensen zonder autisme. En als je geboren bent met autisme, dan heb je veel kans dat je geneigd bent om de woorden die mensen tot je spreken, letterlijk te verstaan en bovendien in de regel voor waar aan te nemen.

Ik weet niet welke van die twee hebbelijkheden meer in hun nadeel speelt. Want als je altijd alles letterlijk verstaat, dan hebben mensen de neiging je voor dom te verslijten, traag van begrip, naïef, onnozel, schaapachtig en meer van dat fraais. Ze zullen ook niet nalaten om daar ten gepasten tijde hun voordeel mee te doen door je in de maling te nemen en zo gemakkelijk te scoren bij de vrienden, collega’s, clubgenoten of weet ik veel wat. En je leraars, om nog te zwijgen van je eigen kinderen thuis, begrijpen maar niet dat het steeds opnieuw zoveel tijd kost om iets aan jou uitgelegd te krijgen – iedereen snapt dit toch, waarom jij dan niet?

Maar neem je alles voor waar aan, dan ben je mogelijk nog slechter af. Want dan denk je bijvoorbeeld, als iemand je ten afscheid zegt: “We spreken nog eens af, hé!”, of “We houden contact!”, of “Ik bel je nog, beloofd!”: wat fijn zeg! Zou hij of zij morgen al bellen met een voorstel? Als die persoon dan na een week niets van zich heeft laten horen, dan denk je misschien: ‘Ach ja, ik mag zo ongeduldig ook niet zijn, wie weet hoe druk mijn vriend het wel niet heeft!’ Maar als die persoon na een maand, of twee maanden, nog steeds niets van zich liet horen, dan begin je misschien stilaan te snappen dat mensen zo’n dingen bij een afscheid wel vaker zeggen. Niet om je daarmee te kwetsen, hoor! Maar het hoort nu eenmaal zo dat je zo’n woorden uitspreekt, dat klinkt goed, dat zijn om zo te zeggen regels van beleefdheid, zo gaan mensen van de wereld nu eenmaal om met elkaar. Meer moet je daar echt niet achter zoeken! Maar jij denkt dan bij jezelf: ‘Zei Jezus in het evangelie niet: “Uw ja zij een ja, en uw nee een nee?” – Moet daar dan altijd een papiertje bij waarop dat ook met zoveel woorden neergeschreven staat?’


Wat Jezus betreft, zijn liefste leerling schreef ergens over hem: “Niemand hoefde hem over de mens iets te leren, want hij wist zelf goed genoeg wat men aan een mens had” (Johannes 2,25). Als dat zo was, Jezus, dan vind ik dat u Filippus zo niet de mantel had mogen uitvegen waar al zijn vrienden bij zaten. Dan had u toch geweten dat Filippus nu eenmaal met dat autisme-gen geboren was, en dat hij er verder niks aan kon doen dat de andere leerlingen altijd rapper waren dan hij om te begrijpen waar de klepel hing als u het klokje luidde. “Jezus vertelde alles in beeldspraak aan de mensen en zonder beeld vertelde hij hun niets”, zo schreef de evangelist Matteüs over u (Matteüs 13,34). Kunt u begrijpen hoe moeilijk dat voor sommige van uw leerlingen was – altijd alles in beeldtaal? 

Etienne Eertmans
3 mei 2016

zondag 1 mei 2016

Gelovige Tomas

“Niemand heeft groter geloof dan wie zijn twijfel toont” (Erasmus)

“In de avond van die eerste dag van de week waren de leerlingen bij elkaar. Hoewel de deur op slot was uit vrees voor de Joden, kwam Jezus: ineens stond hij in hun midden en zei: ‘Vrede!’  Na deze groet toonde hij hun zijn handen en zijn zijde. Vreugde vervulde de leerlingen toen ze de Heer zagen. ‘Vrede!’, zei Jezus nogmaals.  ‘Zoals de vader mij gezonden heeft, zo zend ik jullie.’  Na deze woorden blies hij over hen. ‘Ontvang Gods heilige geest,’ zei hij.  ‘Als jullie iemand zijn zonden vergeven, dan zijn ze ook vergeven; als je ze niet vergeeft, dan blijven ze behouden.’

Tomas, één van de twaalf, ook Didymus genaamd, was er niet bij toen Jezus kwam. De andere leerlingen vertelden hem: ‘We hebben de Heer gezien!’ Maar hij zei: ‘Ik wil in zijn handen de plaats zien waar de spijkers hebben gezeten, ik wil ze met mijn vinger voelen, ik wil met mijn hand de opening in zijn zijde voelen, anders geloof ik het nooit!’

Acht dagen later waren de leerlingen weer bijeen, en nu was Tomas erbij. Hoewel de deur op slot was, kwam Jezus: ineens stond hij in hun midden en zei: ‘Vrede!’  Vervolgens richtte hij zich tot Tomas: ‘Kom maar met je vinger: hier zijn mijn handen; kom maar met je hand en voel de opening in mijn zijde. En wees niet langer ongelovig maar gelovig.’  Hierop zei Tomas: ‘Mijn Heer! Mijn God!’  Jezus zei: ‘Omdat je me gezien hebt geloof je?  Gelukkig zij die zonder gezien te hebben toch tot geloof komen.’

Nog veel andere tekenen heeft Jezus voor de ogen van zijn leerlingen verricht die niet in dit boek zijn neergeschreven. Die welke u hier vindt, zijn neergeschreven opdat u zult geloven dat Jezus de christus is, de zoon van God, en opdat u door dat geloof leven zult bezitten in zijn naam.”

(uit het Johannesevangelie, hoofdstuk 20)

Tot drie keer toe weerklinkt in deze tekst de vredesgroet van Jezus: “Vrede!” – in het Hebreeuws ‘sjaloom!’, in het Arabisch ‘salam!’. Het Hebreeuwse woord ‘sjaloom’ draagt een heel rijke lading: het betekent dat je de persoon tot wie je je richt ‘heelheid’ toewenst, dat wil zeggen volmaakte harmonie en eenheid met zichzelf en met de wereld om haar of hem heen. Een eenheid die gestalte geeft aan Gods meest verheven dromen met de mensheid. Het Nederlands bezit geen uitdrukking om die allesomvattende vrede met één enkel woord weer te geven.

De vrede die Jezus de leerlingen toewenst, impliceert een mildheid en vergevingsgezindheid die in schril contrast staan met de angst en onvrede die de leerlingen gekluisterd houden. Want de deur van hun safe house “was op slot uit vrees voor de Joden”.  Liever geen ongenode gasten op dit uur!  Maar Jezus breekt door hun pantser heen, en zijn groet mist zijn effect niet want “Vreugde vervulde de leerlingen toen ze hem zagen”. En aan Tomas, die er niet bij was, vertellen zij nadien vol enthousiasme: “We hebben de Heer gezien!”

Toch is het effect van korte duur. Want “acht dagen later waren de leerlingen opnieuw bijeen”, en nog steeds zijn de deuren gesloten! Heeft Jezus’ onverwachte bezoek, hebben de warme ontmoeting en de geruststellende woorden dan zo weinig blijvende sporen getrokken in hun hart? Hoeveel meer is er nog nodig om de ijzige angst die hen gijzelt, te doen wegsmelten? Hoe lang nog zullen zij ‘kleingelovig’ blijven? En, op een dieper niveau, wat precies zit er toch in de weg dat hen belet om zich onvoorwaardelijk aan Hem over te geven en zich als kinderen in zijn armen te werpen?

Maar Jezus / God toont op een menselijk gezien heel onverstandige manier eindeloos veel geduld. Hij komt aan onze zwakheid tegemoet en respecteert de schier eindeloze tijd die wij soms nodig hebben om tot loslaten en overgave te durven komen.

Ook met Tomas heeft Hij geduld. Hoe begrijpelijk en herkenbaar voor ons is de reactie van Tomas op het nieuws dat zijn maten hem brengen: “Eerst zien, en dan geloven!” De woorden die Jezus hem als reactie daarop toespreekt: “Gelukkig zij die zonder gezien te hebben toch tot geloof komen”, mogen zeker niet als een verwijt worden verstaan. En Tomas heeft dat goed aangevoeld. Tegenover zo een overmaat aan gastvrijheid denkt hij er niet aan om zich uit te putten in verontschuldigingen voor zijn aanvankelijke ongeloof. Tegenover de liefdesverklaring van Jezus plaatst hij zonder meer zijn eigen liefdesverklaring: “Mijn Heer! Mijn God!”  Het is even ontwapenend als de kreet van een kind dat bij het weerzien van zijn moeder na een lange afwezigheid – en bij een jong kind kunnen vijf minuten al heel ‘lang’ duren! – uitroept: “MAMA!”

Johannes besluit zijn verhaal, en daarmee ook zijn ganse evangelie, als volgt: “Nog veel andere tekenen heeft Jezus voor de ogen van zijn leerlingen verricht.” En toch nog niet genoeg blijkbaar, kijk maar naar wat hierboven wordt verhaald. Welke steen was het die voor de harten van de leerlingen was gerold en die de toegang ertoe belette? Misschien komt het hierop aan: “On ne voit bien qu’avec le coeur”, zoals de vos aan de kleine prins onderrichtte – “L’essentiel est invisible pour les yeux. »  Kijk je alleen naar de zichtbare buitenkant, en laat je daar je intelligentie op los, dan kom je er niet. Dan wil je altijd nog andere, nieuwe tekenen zien: “De Farizeeën en Sadduceeën kwamen naar Jezus toe en vroegen hem, hun een teken uit de hemel te laten zien” (Matteüs 16,1).  Bij wijze van repliek laat Jezus vader Abraham, in zijn verhaal over Lazarus en de rijke man, zeggen: “Als jullie niet naar Mozes en de profeten (d.i. de Schrift) luisteren, dan zullen jullie je ook niet laten overtuigen als iemand uit de doden opstaat.” (Lucas 16,31)  Al blijft het waar dat geloof ook altijd een genade is, een geschenk, waarop wij nooit geheel de hand kunnen leggen, toch vraagt het van ons minstens een attitude, een levenshouding die het Wonder toelaat om in onze levens binnen te breken.

Etienne Eertmans
3 april 2016
Met dank aan mijn vrienden van de cisterciënzerleesgroep in Klaarland, Bocholt.


Naar Caravaggio, “Ongelovige Thomas” (1602-1603)

Het jaar waarin Pasen op een woensdag viel

Pasen viel erg vroeg dit jaar; volgens de scheurkalender al op zondag 27 maart.

Maar in feite begonnen de Paasdagen, feestdagen van opstanding en vernieuwd leven, dit jaar nóg vroeger, namelijk al op woensdag 23 maart, de dag na de verschrikkelijke aanslagen in de luchthaven van Zaventem en in het metrostation Maalbeek, pal in de drukke Brusselse Wetstraat.

De tekenen waren immers onmiskenbaar en onloochenbaar: heel veel mensen weigerden bewust om te handelen naar de angsten die spontaan, en heel begrijpelijk, als onrustige dieren in hun buik rond woelden bij het zien op televisie van de onthutsende beelden van verwoesting, dood en bloed. Des te meer rees dat verzet bij de mensen die er zelf waren geweest, op die plekken des doods, voor eventjes de hel op aarde, en die er levend van terugkeerden. Zij lieten het duidelijk horen, op straat, op televisie en via de sociale media: “Wij capituleren niet! Wij geven aan deze terroristen niet toe!”

Twee dagen na de aanslagen maakte ik ’s avonds na mijn werk, op weg naar het station, eerst nog een omweg via het Beursplein. Ik wilde de plek bezoeken waarop in de voorbije paar dagen ontelbaar veel mensen waren samengestroomd om er bij elkaar troost te vinden, om er de slachtoffers van het terrorisme in Brussel en van elk terrorisme waar ter wereld ook te herdenken en om er hun verzet zichtbaar en tastbaar te maken.

Het was een beklijvende ervaring. De straten rondom het Beursgebouw, het plein ervoor, de muren zelf van het gebouw, tot zo hoog als twee op elkaar geklommen mensen reiken konden: alles was vol geschreven en vol getekend met ongebreidelde, fantasievolle woorden van verzet en hoop, tekeningen van grote, mooi ingekleurde harten, tekeningen van Kuifje, in de bres voor de wereldvrede, en wat weet ik nog meer. Dat alles erop aangebracht met krijtjes in alle kleuren van de regenboog. Geen filmmaker of scenarioschrijver die het zo mooi had kunnen verzinnen!

En verder : honderden ludieke hartenkreten, neergekrabbeld waar ook er maar enkele decimeters plek overschoten, op de muren van het Beursgebouw, op de voetpaden, op de straten: "Nous continuons à bruxeller" - "Bxl, ma belge" - "La vie est belge" - "Bxl, je peace sur toi" - "Islam / terrorisme" – "Make waffles, no war", waren slechts enkele van de ontelbare kreten die ik ontwaarde. Steunbetuigingen in alle talen van de wereld.

Een gedeelte van de façade van het Beursgebouw was opgedirkt met tientallen witte, papieren vlindertjes. Het volledige Beursplein en de verkeersvrije Anspachlaan ervoor waren helemaal overdekt met brandende kaarsjes, lege bierflesjes die als gelegenheidskandelaar dienst deden, bloemen, briefjes, foto's en wenskaarten.

Ik sloot mij aan bij de rouwende en feestende menigte. De tijd werd een uur lang opgeheven. De hemel voelde heel dichtbij op dat moment. Ik knielde neer bij een schriftje dat bij de bloemen en kaarsjes was neergelegd, en waarin de rouwende voorbijgangers hun verdriet en hoop konden neerschrijven. Mijn pen kraste de volgende woorden op het verkreukelde papier: "Pardonne-nous, car nous ne savons pas ce que nous faisons. - Erbarme dich! - Heb medelijden met ons, want wij weten niet hoe wij elkaar moeten liefhebben". Het was mijn schamele aalmoes, die niet in staat was om ook maar één van de 32 dode zielen naar het leven terug te halen. Maar alles en iedereen om mij heen zei onmiskenbaar: het laatste woord is niet aan de terreur, maar aan de vrede.

Etienne Eertmans
1 mei 2016