Ik keer terug
van een bezoek aan mijn huisarts en parkeer de huurauto terug op zijn
standplaats aan het station van Lier.
Ik stap voor
het station langs en werp een blik over het plein, naar de rij huizen aan de
overkant. Het is al avond en de straat is in halfduistere schaduwen gehuld.
Opeens valt
mijn oog op twee donkere gestalten, die zich schuifelend over het voetpad
voortbewegen. Beschonken mensen? Nee, het zijn twee blinden, die met hun witte
stokken voorzichtig de stoeprand aftasten, en met zwaaiende bewegingen de
mogelijke obstakels op hun weg bij voorbaat pareren.
Voor deze
mensen branden de straatlampen vergeefs; hun dag is even donker als hun nacht.
Pas wanneer
ik goed toekijk, bemerk ik dat deze twee mensen niet alleen zijn: aan zijn
linkerhand voert één van hen een kind met zich mee, een peuter nog, een kleine
kabouter. In tegenstelling tot de twee blinde reuzen hoog boven hem ziet deze
lilliputter álles! Hoe traag deze reuzen ook voortschrijden, toch moeten zij het
kleine kind nog voortdurend aanporren en aan hem trekken. Want hij wil alles
zien, alles voelen, alles aanraken en ontdekken. Zij bereiken een lantaarnpaal
en de kleine kabouter wil zijn armen erom heen slaan, een spel met hem aangaan.
Geen tijd daarvoor, oordelen de blinden, het is al avond en wij moeten
voortmaken, we moeten nog ver gaan. Wie weet waarheen?, vraagt de toeschouwer
aan de overkant van het plein zich af. En hoeveel tijd zal het hun nog kosten,
op die manier?
Etienne
Eertmans
18 maart 2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten