dinsdag 19 april 2016

De dood of het leven

De laatste maanden in de abdij van Orval, halfweg de jaren ‘80, waren met afstand de moeilijkste – hoe kon het anders? De innerlijke strijd die ik voerde was heet en verscheurend. Het ging om leven of dood, niets minder dan dat. Alleen: welk leven? En welke dood? Zonder twijfel verkeek ik mij daarop, en geraakte daarom ook niet dichter bij een oplossing. Een aantal broeders – niet allen! – zagen het lichtend antwoord op die vragen veel helderder dan ik.

Eén van hen was broeder Yves. “Il est terrible!” zei broeder Bernard-Joseph eens over hem, toen mijn medenovice Marc hem verhaalde over het duidelijk hoorbare zuchten en kreunen van Yves, terwijl Marc in het hart van de eucharistie het water liet stromen over diens vingers, opdat hij met reine handen de heilige zegening zou kunnen uitspreken over het brood en de wijn. 

Broeder Yves leed onder de onvolkomenheden van de monastieke gemeenschap, onder het nooit ophoudende gestuntel en gehaspel in zelfs de meest simpele zaken en de nijd en afgunst onder de broeders. Misschien leed hij ook onder de keuze die hij ooit had gemaakt om in die gemeenschap te gaan leven, in een tijd dat er voor een jongeman met religieuze ambities nog niet zoveel wegen open lagen als vandaag. Niettemin is hij altijd trouw gebleven aan die keuze. Maar hoe greep het hem niet aan, te zien hoe ik gaandeweg mijn aanvankelijke blijheid helemaal kwijtspeelde en in de kapel enkel nog geknield bad, het hoofd diep verborgen in de handen. De sterretjes in mijn ogen hadden al lang plaats gemaakt voor een doffe blik van ellende. Yves liet niet na mij daar af en toe kort maar kordaat op aan te spreken. “Ne serais-tu pas heureux avec un enfant sur tes bras?” was één van de cassante vragen die hij me eens in het gezicht wierp. Instinctief voelde ik dat de woorden van deze man hout sneden, maar mijn angst haalde het op het verlangen om onvervaard de weg in te slaan die hij me wees. (De weg naar de uitgang, natuurlijk!)

Op een dag koos ik tóch ondubbelzinnig voor die uitgang, alleen deed ik het andermaal om de verkeerde reden: ik hield de zielenpijn niet langer uit en gleed langzaam maar zeker weg in een depressie. Zoals een kankerpatiënt, die weet dat zijn ziekte definitief bezit heeft genomen van zijn lichaam, verlangt naar een zachte, kunstmatige dood, zo verkoos ik de abdij, die nochtans mijn hart voor eeuwig en drie dagen had gestolen, te verlaten en terug te keren naar mijn ouders. Hoe vreemd keek ik op toen broeder Yves, de dag na de bekendmaking van mijn nakende vertrek, onverwachts en ongevraagd mijn kamer binnenstormde en met stralende ogen zei: “Je suis HEUREUX pour toi!! Oui, comme je suis heureux pour toi! Maintenant, sois fort et courageux! Et surtout, bats-toi pour avoir une situation!” Ik kon op dat ogenblik niets anders bedenken dan: “Fuck off man! Ik verkeer hier ongeveer een meter onder de grond van ellende en jij komt me doodleuk vertellen hoe gelukkig je wel bent omdat ik de zaak verlaat?!” Zijn afscheidsgroet is me nog vele jaren blijven achtervolgen en steeds opnieuw vroeg ik me af: had-ie nou gelijk of niet?? Vandaag, ja pas vandaag weet ik: hij had gelijk! De keuze om wel of niet in Orval te blijven was inderdaad een keuze op leven en dood, en hij WIST dat het verlaten van de abdij mij alleen maar dichter bij het leven kon brengen, hoe lang de weg ook zou zijn die ik nog moest gaan.

Minder frontaal was mijn novicemeester in zijn regieaanwijzingen, maar ook hij had het helemaal bij het rechte eind toen hij voor mij geen heil meer zag, indien ik op deze manier bleef vastkleven in mijn impasse. In tegenstelling tot broeder Yves ging broeder Bernard-Joseph echter de psychologische toer op. Heel mijn kwaal vatte hij samen in deze eeuwig ware woorden: “Tu dois apprendre à parler! C’est vital pour toi!” Inderdaad, waar en in welke situatie ik mij in mijn latere leven ook zou bevinden – binnen of buiten de abdijmuren: leren spreken, mezelf leren uitspreken was voor mij een zaak van leven of dood. Nog tientallen jaren bleven zijn woorden naklinken in mijn oren, en altijd opnieuw moest ik met leedwezen vaststellen dat mijn eigen woorden niet meer voorbij mijn zevenmaal gepantserde hart geraakten. Terwijl ik toch heel zeker wist en mij herinnerde hoe ze dat in mijn jonge jongensjaren wél hadden gedaan, onstelpbaar, en voorwaar niet alleen op papier!

Het feit dat de spraak mij begin dit jaar, na het herstel van mijn diepe depressie werd teruggeschonken, ervaar ik als het zekerste bewijs dat de oude demonen definitief overwonnen en nu op hun beurt met zeven kluisters geketend zijn. Niet zij hebben het laatste woord, maar ik! Ja, letterlijk! Mijn drang om te schrijven is helemaal terug en toont zich onbedwingbaarder dan ooit. De teksten willen op papier geschreven staan, sneller dan mijn vingers het kunnen bijhouden! En ze willen gedeeld en gelezen worden, liefst door velen! Ook mijn mondje roert zich als nooit eerder. Iedereen spreek ik aan, vrank en vrij. Van iedereen wil ik horen hoe zijn of haar verhaal is, hoe het tot stand kwam en hoe het mogelijk zal verder gaan. In de ontmoeting leef ik, leeft GOD. En waar GOD is, is de Liefde dichtbij, zo hoop en vertrouw ik.

Etienne Eertmans

18 april 2016

Geen opmerkingen:

Een reactie posten