Een zoeker
was Karel altijd al geweest; dat was wat hem het meest typeerde. Nooit tevreden
met goedkope antwoorden, altijd erop uit om de achterkant van alles te leren
kennen, terwijl de meeste mensen al lang tevreden zijn als ze ook maar een
glimp hebben kunnen opvangen van de voorkant.
Je kan niet
zeggen dat Karel met zijn hoofd in de wolken woonde, nee, hij was juist een
heel aandachtige waarnemer van wat er om hem heen gebeurde. Hij zag details die
niemand anders opmerkte. Vaak voelde hij intuïtief aan wat er te gebeuren
stond, lang voordat iemand anders ook maar iets in de gaten had. Hij had
bepaald een vrouwelijk zintuig wat dat betreft.
Maar er was
één vraag die Karel heel in het bijzonder intrigeerde. Wat als ooit de draad
van onze levensspoel afbrak en het hart ophield met slaan en de longen stopten
met ademen? Wat kwam er DAARNA? Een vraag die Karel maar geen rust liet. Hij
zocht het antwoord in boeken, las erop na hoe alle grote religies met die vraag
worstelden en er tastend een antwoord op trachtten te formuleren, het één al verder
gezocht dan het andere. Het was een kwestie van geloof, zo las je vaak. Maar
dat vond Karel nu net zo moeilijk: zo maar iets voor waar aannemen – dat vraagt
toch enig houvast? Anders is het ondoenbaar.
Karel
geraakte er niet uit. En omdat hij er niet uit geraakte, besloot hij om zijn
vraag rechtstreeks te richten tot hem die geacht werd alles te weten, omdat hij
immers alles zelf gemaakt had. Tot God himself dus! En God aanhoorde Karels vraag.
Eerst zuchtte hij eens diep – weer zo’n typetje dat nooit eens tevreden kon
zijn met wat de dag zelf hem brengt, hier en nu en niet gisteren of eergisteren
of morgen of overmorgen. Maar zo makkelijk geraakte God natuurlijk niet van Karel
af. Want die wilde het echt weten, die wilde ALLES weten!
En dus vroeg
God hem op zijn beurt: “Karel, beste man, wat brengt dat nou op, dat alles zo
willen weten? Kan je met al dat getob één el toevoegen aan je levensdraad?”
“Ach, God, ik
kan er zelfs niet meer van slapen! Het kwelt mij dag en nacht!”
“Zo zo, ik
zie het! Jongen toch, ik heb met je te doen.”
“Erbarmen,
Heer, het kan zo niet langer! Vertel mij toch wat er mij te wachten staat aan
de andere kant van de dood!”
“Wat je
vraagt, is veel. Normaal is het de mensenkinderen niet gegeven om daarover enige
kennis te bezitten. Dat is voorbehouden aan God alleen, en aan zijn heilige
engelen.”
“Maar toch
wil ik het weten, al ben ik dan geen engel!”
“Goed, Karel,
je krijgt je zin. Ik zal je het Geheim ontsluieren. Maar eerst wil ik voor de zekerheid
nog een keer horen, hoeveel de kennis van dat Geheim je werkelijk waard is?
Graag een exact antwoord alstublieft!”
“Och Heer,
het is me ALLES waard!”
“Echt ALLES
?” vroeg God.
“Ja! ALLES!”
antwoordde Karel.
“Oké, houd je
dan klaar!”
En nog voor
Karel het had zien aankomen, vloerde God hem met zijn machtige vuist. Het was
een uppercut zoals zelfs Mohammed Ali het in zijn beste dagen niet beter had kunnen
doen. Karel bleef dan ook voor dood liggen – wat zeg ik? Hij WAS dood !
Karel is
nooit meer teruggekeerd om mij te vertellen wat hij daar, aan de overkant, heeft
gezien. Hij nam zijn antwoord mee in de mist van de oneindigheid. Ik blijf
erover in het ongewisse. En ik zal met die onzekerheid moeten blijven leven,
totdat ooit ook mijn sterfdag gekomen is.
Etienne
Eertmans
Pasen, 27
maart 2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten