maandag 6 juni 2016

Liefde op een kinderfietsje – Over “Het jaar van de kreeft” van Hugo Claus

Het is eeuwen geleden dat ik nog iets las van Hugo Claus. Als adolescent maakte ik kennis met “De Metsiers” en “De verwondering”, en begreep er helemaal niets van. Een tiental jaar later las ik, omdat zovelen dat toen deden, “Het verdriet van België” en begreep er nog steeds niets van. Hugo Claus wekte weerzin in mij op; ik vond hem pocherig en onnodig barok. Uit op provocatie, ook. Nooit wou het klikken tussen ons.

Nu, veel jaren later, moet ik mijn mening over hem grondig herzien. Als voorbereiding op de voorstelling van Toneelgroep Amsterdam op 28 mei in deSingel, haalde ik “Het jaar van de kreeft” in huis, verschenen in 1972. Ik kon het boek pas lezen na het bijwonen van de voorstelling. En in tegenstelling tot de makke indruk die de opvoering op mij maakte, sloeg de roman bij me in als een bom. Ten onrechte zal Claus en zijn meesterlijke verhaal indertijd wellicht door veel ‘fatsoenlijke’ mensen verketterd zijn, en natuurlijk om de verkeerde redenen. Ik herinner me hoe de jonge novicen van de abdij van Averbode, toen ik in 1984 eens enkele dagen met hen mocht meeleven, over hem praatten: “De generaties na ons zullen het literaire meesterschap van Claus erkennen, maar zullen zich tegelijk afvragen: in wat voor een grenzeloos decadente tijd leefde die man toch, afgaand op de schunnigheid van zijn geschriften?” Hun conclusie was duidelijk: aan het lezen van zijn boeken verspillen wij geen tijd. Zij hadden ongelijk!

Een ‘mooi’ boek kan je “Het jaar van de kreeft” niet noemen, daarvoor druipt er teveel ellende van af. Maar de manier waarop Hugo Claus de psyche van de twee hoofdpersonen ontleedt via de haarfijne weergave van hun gemoedsbewegingen en de dialogen die zij met elkaar voeren, is zonder meer adembenemend. Je wordt niet moe om Pierre en Toni in hun noodlottige verlangen naar en strijd met elkaar te volgen, omdat er zoveel uit te leren valt.

Het is een vorm van ‘liefde’ die hen tot elkaar drijft, die niet anders kan dan uitlopen op de verwoesting van de één of de ander, of van beiden. En in die noodlottige liefde toont Pierre zich met afstand het meest onrijp, het minst volwassen, hetgeen Luk Perceval in zijn toneelbewerking heel treffend uitdrukte door Pierre op een kinderfietsje rondjes te laten rijden over het podium.

Zeker, ook Toni heeft nog een lange weg af te leggen. Het verhaal laat ons discreet verstaan dat zij als kind geterroriseerd werd door haar vader, en dat heeft diepe lichamelijke en emotionele sporen getrokken in haar. Complexloos genieten van haar lichaam is er allesbehalve bij; integendeel, dat ‘genieten’ moet zij nog vanaf het allereerste begin leren. Zoveel makkelijker is het om zich over te geven aan de roes van sigaretten, sterke drank en ‘wit poeder’, en dat doet zij dan ook ongeremd.

Pierre van zijn kant laat het niet teveel aan zijn hart komen. Hij heeft slechts één ambitie en dat is neuken, neuken en nog eens neuken. Alleen heeft hij de pech dat hij dat enkel met Toni wil doen, want hij is totaal aan haar verslingerd, hoezeer hij zichzelf er ook om haat. Maar er is geen kruid tegen gewassen. Het beest in hem drijft hem naar Toni’s lichaam, tegen alles in en door alles heen. Dat Toni toevallig ook nog een mens is en geen louter object, dat dringt niet tot hem door. Vertrouwen schenken kan hij niet, want hoe kun je nu vertrouwen schenken aan een voorwerp? Een voorwerp bovendien dat zich bijzonder nukkig en wispelturig toont, hem nu eens passioneel aanhalend, dan weer met klem afwijzend, vaak binnen de tijdsspanne van één minuut? De vraag is echter maar of Pierre überhaupt zijn vertrouwen kan schenken aan iemand, aan een mens, al weze het een kind.

Op één punt laat Toni hem ver achter zich, en dat is ondanks de onnoemelijke puinhoop die zij van haar bestaan maakt het reddende lichtpunt: zij is eerlijk met zichzelf én leeft verbonden met haar hart. Hoe grillig haar gedrag ook is – en zij is de eerste om dat te betreuren – zij is zich ervan bewust. In tegenstelling tot Pierre, die voortdurend en tot het bittere einde de leugens aan elkaar rijgt en verstoppertje speelt voor Toni en voor zichzelf, is Toni in de eerste plaats zichzelf, hoe walgelijk anderen haar ook mogen vinden. Toni ziet in waarin zij tekort schiet en wil er oprecht iets aan doen. Zij begrijpt dat de ‘economische’ liefde waarin Pierre haar steeds opnieuw opsluit en waarin elke vrijpartij moet ‘verdiend’ of ‘beloond’ worden, niets te maken heeft met echte liefde en slechts de onvrijheid van beide partners versterkt. Daaraan wil zij zich niet onderwerpen en zij zal uiteindelijk, geholpen door een vriendin, ook de kracht vinden om van Pierre afstand te nemen. Die wordt onverbiddelijk teruggeworpen op zichzelf en zinkt als de volmaakte anti-held weg in woede, haat en zielig zelfmedelijden. Als een Grieks drama eindigt het verhaal wanneer Toni, die van beiden het dichtst bij het echte leven stond, overlijdt aan kanker terwijl Pierre overleeft, maar in een schaduwbestaan dat de naam leven niet eens verdient. Het valt me heel moeilijk om mededogen te voelen met deze abjecte man. Rijk en welstellend voor het oog van de mensen, maar van een ziele-armoede die je met verbijstering slaat.

Neen, een vrolijk verhaal is het niet. Maar wat leert het veel over de redenen waarom wat tussen mensen ‘liefde’ heet, die belofte zo dikwijls niet kan waarmaken, omdat diezelfde mensen blijven gevangen zitten in hun onvrijheden, kwetsuren en donkere driften. En die droefenis wordt ons door Hugo Claus opgediend in een literair spannende vorm die mij tot op het puntje van mijn stoel drijft.

Etienne Eertmans
6 juni 2016

Geen opmerkingen:

Een reactie posten