Het is eeuwen
geleden dat ik nog iets las van Hugo Claus. Als adolescent maakte ik kennis met
“De Metsiers” en “De verwondering”, en begreep er helemaal niets van. Een
tiental jaar later las ik, omdat zovelen dat toen deden, “Het verdriet van
België” en begreep er nog steeds niets van. Hugo Claus wekte weerzin in mij op;
ik vond hem pocherig en onnodig barok. Uit op provocatie, ook. Nooit wou het
klikken tussen ons.
Nu, veel jaren
later, moet ik mijn mening over hem grondig herzien. Als voorbereiding op de voorstelling
van Toneelgroep Amsterdam op 28 mei in deSingel, haalde ik “Het jaar van de
kreeft” in huis, verschenen in 1972. Ik kon het boek pas lezen na het bijwonen
van de voorstelling. En in tegenstelling tot de makke indruk die de opvoering
op mij maakte, sloeg de roman bij me in als een bom. Ten onrechte zal Claus en
zijn meesterlijke verhaal indertijd wellicht door veel ‘fatsoenlijke’ mensen verketterd
zijn, en natuurlijk om de verkeerde redenen. Ik herinner me hoe de jonge novicen
van de abdij van Averbode, toen ik in 1984 eens enkele dagen met hen mocht
meeleven, over hem praatten: “De generaties na ons zullen het literaire
meesterschap van Claus erkennen, maar zullen zich tegelijk afvragen: in wat
voor een grenzeloos decadente tijd leefde die man toch, afgaand op de
schunnigheid van zijn geschriften?” Hun conclusie was duidelijk: aan het lezen
van zijn boeken verspillen wij geen tijd. Zij hadden ongelijk!
Een ‘mooi’
boek kan je “Het jaar van de kreeft” niet noemen, daarvoor druipt er teveel
ellende van af. Maar de manier waarop Hugo Claus de psyche van de twee
hoofdpersonen ontleedt via de haarfijne weergave van hun gemoedsbewegingen en
de dialogen die zij met elkaar voeren, is zonder meer adembenemend. Je wordt
niet moe om Pierre en Toni in hun noodlottige verlangen naar en strijd met
elkaar te volgen, omdat er zoveel uit te leren valt.
Het is een
vorm van ‘liefde’ die hen tot elkaar drijft, die niet anders kan dan uitlopen
op de verwoesting van de één of de ander, of van beiden. En in die noodlottige
liefde toont Pierre zich met afstand het meest onrijp, het minst volwassen,
hetgeen Luk Perceval in zijn toneelbewerking heel treffend uitdrukte door
Pierre op een kinderfietsje rondjes te laten rijden over het podium.
Zeker, ook
Toni heeft nog een lange weg af te leggen. Het verhaal laat ons discreet verstaan
dat zij als kind geterroriseerd werd door haar vader, en dat heeft diepe
lichamelijke en emotionele sporen getrokken in haar. Complexloos genieten van
haar lichaam is er allesbehalve bij; integendeel, dat ‘genieten’ moet zij nog
vanaf het allereerste begin leren. Zoveel makkelijker is het om zich over te
geven aan de roes van sigaretten, sterke drank en ‘wit poeder’, en dat doet zij
dan ook ongeremd.
Pierre van
zijn kant laat het niet teveel aan zijn hart komen. Hij heeft slechts één
ambitie en dat is neuken, neuken en nog eens neuken. Alleen heeft hij de pech
dat hij dat enkel met Toni wil doen, want hij is totaal aan haar verslingerd,
hoezeer hij zichzelf er ook om haat. Maar er is geen kruid tegen gewassen. Het
beest in hem drijft hem naar Toni’s lichaam, tegen alles in en door alles heen.
Dat Toni toevallig ook nog een mens is en geen louter object, dat dringt niet
tot hem door. Vertrouwen schenken kan hij niet, want hoe kun je nu vertrouwen
schenken aan een voorwerp? Een voorwerp bovendien dat zich bijzonder nukkig en
wispelturig toont, hem nu eens passioneel aanhalend, dan weer met klem
afwijzend, vaak binnen de tijdsspanne van één minuut? De vraag is echter maar
of Pierre überhaupt zijn vertrouwen kan schenken aan iemand, aan een mens, al
weze het een kind.
Op één punt
laat Toni hem ver achter zich, en dat is ondanks de onnoemelijke puinhoop die
zij van haar bestaan maakt het reddende lichtpunt: zij is eerlijk met zichzelf
én leeft verbonden met haar hart. Hoe grillig haar gedrag ook is – en zij is de
eerste om dat te betreuren – zij is zich ervan bewust. In tegenstelling tot
Pierre, die voortdurend en tot het bittere einde de leugens aan elkaar rijgt en
verstoppertje speelt voor Toni en voor zichzelf, is Toni in de eerste plaats zichzelf, hoe walgelijk anderen haar ook
mogen vinden. Toni ziet in waarin zij tekort schiet en wil er oprecht iets aan
doen. Zij begrijpt dat de ‘economische’ liefde waarin Pierre haar steeds opnieuw
opsluit en waarin elke vrijpartij moet ‘verdiend’ of ‘beloond’ worden, niets te
maken heeft met echte liefde en slechts de onvrijheid van beide partners
versterkt. Daaraan wil zij zich niet onderwerpen en zij zal uiteindelijk,
geholpen door een vriendin, ook de kracht vinden om van Pierre afstand te nemen.
Die wordt onverbiddelijk teruggeworpen op zichzelf en zinkt als de volmaakte
anti-held weg in woede, haat en zielig zelfmedelijden. Als een Grieks drama
eindigt het verhaal wanneer Toni, die van beiden het dichtst bij het echte
leven stond, overlijdt aan kanker terwijl Pierre overleeft, maar in een
schaduwbestaan dat de naam leven niet eens verdient. Het valt me heel moeilijk
om mededogen te voelen met deze abjecte man. Rijk en welstellend voor het oog
van de mensen, maar van een ziele-armoede die je met verbijstering slaat.
Neen, een
vrolijk verhaal is het niet. Maar wat leert het veel over de redenen waarom wat
tussen mensen ‘liefde’ heet, die belofte zo dikwijls niet kan waarmaken, omdat
diezelfde mensen blijven gevangen zitten in hun onvrijheden, kwetsuren en
donkere driften. En die droefenis wordt ons door Hugo Claus opgediend in een
literair spannende vorm die mij tot op het puntje van mijn stoel drijft.
Etienne
Eertmans
6 juni 2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten