Joseph Roth
werd in 1894 als jood geboren in Brody, een stadje op enkele kilometers van de
Russische grens, in het huidige Oekraïne. Hij schreef “Juden auf Wanderschaft”,
zopas voor het eerst in een Nederlandse vertaling verschenen als “Joden op
drift”, in 1927.
Het gaat om
een eenvoudig essay waarin Joseph Roth op een beperkt aantal pagina’s
glashelder de situatie beschrijft van de toenmalige joodse bevolking van Polen,
Galicië, de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije, Roemenië en Rusland (even
later de Sovjet‑Unie). Daarnaast gaat hij in op het onthaal dat dié joodse
mensen te beurt viel, die onder de onhoudbare druk van armoede, pesterijen en
moordpartijen naar het westen trokken, op zoek naar een beter bestaan in
Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk of – waarom niet? – Amerika. Zij
kregen helaas het deksel hard op de neus en mochten zich terecht afvragen of
zij door hun migratie naar het westen niet van de regen in de drop terecht
waren gekomen.
De lectuur
van dit bijna negentig jaar oude geschrift heeft een verpletterende indruk op
mij gemaakt. Ik kan niet anders dan besluiten: er is werkelijk niets nieuws
onder de zon. Ik ben geboren in het jaar van de Wereldtentoonstelling in
Brussel, maar heb ik veel gemist? – Ik denk het niet. “Wie de geschiedenis niet
kent, is gedoemd ze te herhalen”, aldus de Spaans-Amerikaanse schrijver en
filosoof George Santayana in 1905. Wat mijn dagblad elke ochtend opnieuw aantoont.
En wat toont
Joseph Roth dan zo glashelder aan? Dat het gros van de mensen, van welk
continent of land of tijdperk ook, zich laat overheersen door eigen angst, zelfzucht
en bekrompenheid. En als de meerderheid van de mensen zich inwendig door dat
soort boze geesten laat knechten, ontstaat er een maatschappelijke ‘grondstroom’
of ‘onderstroom’ die zich politiek vertaalt in reactionaire wetten en gedragsregels
en een amechtig nationalisme. ‘Niet‑inmenging’ luidt dan het ordewoord, en ‘Iedereen
moet zijn eigen straatje schoonhouden’. Immers, “ben ik de hoeder van mijn
broeder?”, zo vroeg Kaïn zich in het oud-bijbelse verhaal van de eerste
broedermoord al af. En ontelbaren zeggen het hem sindsdien na, wijzelf incluis.
Joseph Roth
brengt zowel het beste als het slechtste in de mens aan het licht. En de West‑Europese
‘cultuur’, of wat daarvoor moet doorgaan, krijgt er daarbij striemend van langs.
De ‘Europese gedachte’, die wordt geacht nationale conflicten te overstijgen en
te berusten op persoonlijke vrijheid, menselijkheid en pacifisme, is niet meer
dan een hersenschim zonder handen en voeten. Want wie in de eerste decennia van
de vorige eeuw als verarmde en vervolgde oosterse jood westwaarts trok, leerde
een heel ander Europa kennen: angstig, ongastvrij en bikkelhard. De voorbeelden
waarmee Joseph Roth dat illustreert, komen hard binnen, omdat ze perfecte
doordrukken lijken van wat momenteel in ons eigen land, ons eigen Europa dagelijks,
en in toenemende mate, gebeurt. Je hoeft het woord ‘jood’ slechts te vervangen
door ‘Afghaan’, ‘Syriër’ of ‘Senegalees’ en je hebt de perfecte beschrijving
van de manier waarop anno 2016 Fort Europa omgaat met de have‑nots die wanhopig
en berooid aan onze deuren komen kloppen. “Ze komen op onze kap leven!” – “Ze
zijn te lui om te werken!” – “Het is hun eigen schuld!”. Zo klonk het negentig
jaar geleden al toen de Oost-Europese joden tevergeefs hoopten in het christelijk-humanistische
westen met meer menselijkheid bejegend te worden dan hun in het Oosten te beurt
viel. En zo klinkt het vandaag nog steeds uit de mond van de meerderheid van de
West-Europese bevolking.
Waar komt dan
wel het ‘beste’ in de mens tot uiting? Zeker niet bij joodse mensen zonder meer.
Joodse gemeenschappen zijn krabbenmanden, niet erger of minder erg dan welke andere
gemeenschappen ook. Met veel nuances laat Joseph Roth bovendien zien hoe het ‘jodendom’
in feite een lappendeken is van ontelbare, uiteenlopende meningen en
strekkingen. Nogal wat joden maken zich los van hun religieuze wortels en doen
hun best om zich te assimileren. Zij passen zich aan aan de hun omringende taal
en cultuur. (Hoe graag zouden vandaag de politieke bewindvoerders de massaal
binnenstromende oosterlingen dat zien doen!). Maar het zet geen zoden aan de
dijk. Een jood blijft een jood. Als er klappen moeten uitgedeeld worden, is hij
de eerste die ze in ontvangst neemt. Slechts één mensensoort is nog slechter af
dan hij: de neger. De jood zelf is ten minste nog een blanke! Dat kan de zwarte
medemens helaas niet zeggen, daar hoeft geen verdere uitleg bij.
Maar hoe
reageren de besten onder de Oost-Europese joden op die eeuwige achterstelling? Nogal
gelaten, zo blijkt. Een eigen natie of staat is niet bepaald waar zij van
wakker liggen. ‘Zionisme’ is hun vreemd. Zij trekken zich niets aan van een ‘nationaliteit’,
wat in hun ogen een westers concept is, uitgevonden door West-Europese
geleerden die een bepaalde verklaring nodig hadden. Het tijdperk van de ‘vaderlandse
geschiedenis’ en de ‘nationale leer’ hebben zij al achter zich gelaten. Al
vierduizend jaar zijn zij ‘alleen maar joden, niets anders dan joden’. “Ze
hebben een oud levenslot, de ervaring zit hun als het ware in het bloed. Ze leiden
een intellectueel bestaan. Ze maken deel uit van een volk dat al tweeduizend
jaar niet één analfabeet meer heeft gekend, een volk dat meer tijdschriften
leest dan kranten, waarschijnlijk het enige ter wereld dat tijdschriften in
veel hogere oplages laat verschijnen dan kranten.” (…) “Men kan zich de vraag
stellen wat Oost-Europese joden eigenlijk precies verstaan onder wetenschap,
religie of nationaliteit. Wetenschap is voor hen ook duidelijk religie, en
religie is – nationaliteit. Hun geleerden vormen hun geestelijkheid, hun
gebed is een uiting van nationaliteit.”
Zo stonden de
zaken er voor, in 1927. (En vandaag dus ook). Is er dan geen uitweg? Daarin is
Joseph Roth nogal pessimistisch. In een nieuw nawoord bij “Juden auf
Wanderschaft”, geschreven in 1937, dus elf jaar voor de oprichting van de staat
Israël, bekende hij: “Zionisme is maar een gedeeltelijke oplossing voor het
probleem van de joden”. En ook: “Tot volledige gelijkberechtiging en
waardigheid die nodig zijn om vrij te leven, kunnen joden pas komen als hun ‘gastheervolkeren’
zelf vrije mensen zijn geworden, met een waardigheid die hun toestaat begrip te
hebben voor menselijk leed. Het is – zonder een wonder van God –
echter nauwelijks aan te nemen dat de ‘gastheervolkeren’ de weg naar deze
vrijheid en deze waardigheid zullen inslaan.”
Maar, laat
ons niet te vlug capituleren! Misschien biedt de ontmoeting tussen religies een
oplossing? We luisteren even niet naar de schreeuwers die vandaag wat
gemakzuchtig in volhardende geloofstrouw de grootste van alle kwalen menen te
zien. Wel naar het getuigenis van een arme, oude, wijze jood die Joseph Roth
ooit ontmoette. Hij was thoraschrijver van beroep en een tegenstander van de
zionisten. “Ik heb er niets op tegen dat mijn kleinkinderen naar [het joden
vijandig gezinde] Spanje gaan”, zo sprak hij. “Het is daar niet altijd slecht
geweest voor de joden. Er woonden diepgelovige mensen in Spanje, en waar
diepgelovige christenen zijn, kunnen ook joden leven. Want de godsvrucht is nog
altijd veiliger dan de zogenaamde moderne humaniteit.” Joseph Roth voegt daar echter
ontnuchterend aan toe: “Hij wist niet, de oude jood, dat humaniteit niet langer
modern is. Hij was dan ook slechts een arme thoraschrijver.”
Joseph Roth
schreef zijn essay voor “lezers die respect hebben voor leed, voor menselijke
waardigheid en voor de vuilheid die de ellende overal begeleidt. Westerlingen
die niet prat gaan op hun schone matrassen, die aanvoelen dat ze van de mensen
uit het Oosten veel te ontvangen hebben.” Behoren wij daartoe?
“Joden op
drift”, vertaald door Els Snick, met een voorwoord van Geert Mak.
Uitgegeven
bij Bas Lubberhuizen, 141 pagina’s, 15 euro.
Etienne
Eertmans
9 oktober 2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten