zondag 9 oktober 2016

Het beste en het slechtste - Over "Joden op drift" van Joseph Roth

Joseph Roth werd in 1894 als jood geboren in Brody, een stadje op enkele kilometers van de Russische grens, in het huidige Oekraïne. Hij schreef “Juden auf Wanderschaft”, zopas voor het eerst in een Nederlandse vertaling verschenen als “Joden op drift”, in 1927.

Het gaat om een eenvoudig essay waarin Joseph Roth op een beperkt aantal pagina’s glashelder de situatie beschrijft van de toenmalige joodse bevolking van Polen, Galicië, de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije, Roemenië en Rusland (even later de Sovjet‑Unie). Daarnaast gaat hij in op het onthaal dat dié joodse mensen te beurt viel, die onder de onhoudbare druk van armoede, pesterijen en moordpartijen naar het westen trokken, op zoek naar een beter bestaan in Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk of – waarom niet? – Amerika. Zij kregen helaas het deksel hard op de neus en mochten zich terecht afvragen of zij door hun migratie naar het westen niet van de regen in de drop terecht waren gekomen.

De lectuur van dit bijna negentig jaar oude geschrift heeft een verpletterende indruk op mij gemaakt. Ik kan niet anders dan besluiten: er is werkelijk niets nieuws onder de zon. Ik ben geboren in het jaar van de Wereldtentoonstelling in Brussel, maar heb ik veel gemist? – Ik denk het niet. “Wie de geschiedenis niet kent, is gedoemd ze te herhalen”, aldus de Spaans-Amerikaanse schrijver en filosoof George Santayana in 1905. Wat mijn dagblad elke ochtend opnieuw aantoont.

En wat toont Joseph Roth dan zo glashelder aan? Dat het gros van de mensen, van welk continent of land of tijdperk ook, zich laat overheersen door eigen angst, zelfzucht en bekrompenheid. En als de meerderheid van de mensen zich inwendig door dat soort boze geesten laat knechten, ontstaat er een maatschappelijke ‘grondstroom’ of ‘onderstroom’ die zich politiek vertaalt in reactionaire wetten en gedragsregels en een amechtig nationalisme. ‘Niet‑inmenging’ luidt dan het ordewoord, en ‘Iedereen moet zijn eigen straatje schoonhouden’. Immers, “ben ik de hoeder van mijn broeder?”, zo vroeg Kaïn zich in het oud-bijbelse verhaal van de eerste broedermoord al af. En ontelbaren zeggen het hem sindsdien na, wijzelf incluis.

Joseph Roth brengt zowel het beste als het slechtste in de mens aan het licht. En de West‑Europese ‘cultuur’, of wat daarvoor moet doorgaan, krijgt er daarbij striemend van langs. De ‘Europese gedachte’, die wordt geacht nationale conflicten te overstijgen en te berusten op persoonlijke vrijheid, menselijkheid en pacifisme, is niet meer dan een hersenschim zonder handen en voeten. Want wie in de eerste decennia van de vorige eeuw als verarmde en vervolgde oosterse jood westwaarts trok, leerde een heel ander Europa kennen: angstig, ongastvrij en bikkelhard. De voorbeelden waarmee Joseph Roth dat illustreert, komen hard binnen, omdat ze perfecte doordrukken lijken van wat momenteel in ons eigen land, ons eigen Europa dagelijks, en in toenemende mate, gebeurt. Je hoeft het woord ‘jood’ slechts te vervangen door ‘Afghaan’, ‘Syriër’ of ‘Senegalees’ en je hebt de perfecte beschrijving van de manier waarop anno 2016 Fort Europa omgaat met de have‑nots die wanhopig en berooid aan onze deuren komen kloppen. “Ze komen op onze kap leven!” – “Ze zijn te lui om te werken!” – “Het is hun eigen schuld!”. Zo klonk het negentig jaar geleden al toen de Oost-Europese joden tevergeefs hoopten in het christelijk-humanistische westen met meer menselijkheid bejegend te worden dan hun in het Oosten te beurt viel. En zo klinkt het vandaag nog steeds uit de mond van de meerderheid van de West-Europese bevolking.

Waar komt dan wel het ‘beste’ in de mens tot uiting? Zeker niet bij joodse mensen zonder meer. Joodse gemeenschappen zijn krabbenmanden, niet erger of minder erg dan welke andere gemeenschappen ook. Met veel nuances laat Joseph Roth bovendien zien hoe het ‘jodendom’ in feite een lappendeken is van ontelbare, uiteenlopende meningen en strekkingen. Nogal wat joden maken zich los van hun religieuze wortels en doen hun best om zich te assimileren. Zij passen zich aan aan de hun omringende taal en cultuur. (Hoe graag zouden vandaag de politieke bewindvoerders de massaal binnenstromende oosterlingen dat zien doen!). Maar het zet geen zoden aan de dijk. Een jood blijft een jood. Als er klappen moeten uitgedeeld worden, is hij de eerste die ze in ontvangst neemt. Slechts één mensensoort is nog slechter af dan hij: de neger. De jood zelf is ten minste nog een blanke! Dat kan de zwarte medemens helaas niet zeggen, daar hoeft geen verdere uitleg bij.

Maar hoe reageren de besten onder de Oost-Europese joden op die eeuwige achterstelling? Nogal gelaten, zo blijkt. Een eigen natie of staat is niet bepaald waar zij van wakker liggen. ‘Zionisme’ is hun vreemd. Zij trekken zich niets aan van een ‘nationaliteit’, wat in hun ogen een westers concept is, uitgevonden door West-Europese geleerden die een bepaalde verklaring nodig hadden. Het tijdperk van de ‘vaderlandse geschiedenis’ en de ‘nationale leer’ hebben zij al achter zich gelaten. Al vierduizend jaar zijn zij ‘alleen maar joden, niets anders dan joden’. “Ze hebben een oud levenslot, de ervaring zit hun als het ware in het bloed. Ze leiden een intellectueel bestaan. Ze maken deel uit van een volk dat al tweeduizend jaar niet één analfabeet meer heeft gekend, een volk dat meer tijdschriften leest dan kranten, waarschijnlijk het enige ter wereld dat tijdschriften in veel hogere oplages laat verschijnen dan kranten.” (…) “Men kan zich de vraag stellen wat Oost-Europese joden eigenlijk precies verstaan onder wetenschap, religie of nationaliteit. Wetenschap is voor hen ook duidelijk religie, en religie is – nationaliteit. Hun geleerden vormen hun geestelijkheid, hun gebed is een uiting van nationaliteit.”

Zo stonden de zaken er voor, in 1927. (En vandaag dus ook). Is er dan geen uitweg? Daarin is Joseph Roth nogal pessimistisch. In een nieuw nawoord bij “Juden auf Wanderschaft”, geschreven in 1937, dus elf jaar voor de oprichting van de staat Israël, bekende hij: “Zionisme is maar een gedeeltelijke oplossing voor het probleem van de joden”. En ook: “Tot volledige gelijkberechtiging en waardigheid die nodig zijn om vrij te leven, kunnen joden pas komen als hun ‘gastheervolkeren’ zelf vrije mensen zijn geworden, met een waardigheid die hun toestaat begrip te hebben voor menselijk leed. Het is – zonder een wonder van God – echter nauwelijks aan te nemen dat de ‘gastheervolkeren’ de weg naar deze vrijheid en deze waardigheid zullen inslaan.”

Maar, laat ons niet te vlug capituleren! Misschien biedt de ontmoeting tussen religies een oplossing? We luisteren even niet naar de schreeuwers die vandaag wat gemakzuchtig in volhardende geloofstrouw de grootste van alle kwalen menen te zien. Wel naar het getuigenis van een arme, oude, wijze jood die Joseph Roth ooit ontmoette. Hij was thoraschrijver van beroep en een tegenstander van de zionisten. “Ik heb er niets op tegen dat mijn kleinkinderen naar [het joden vijandig gezinde] Spanje gaan”, zo sprak hij. “Het is daar niet altijd slecht geweest voor de joden. Er woonden diepgelovige mensen in Spanje, en waar diepgelovige christenen zijn, kunnen ook joden leven. Want de godsvrucht is nog altijd veiliger dan de zogenaamde moderne humaniteit.” Joseph Roth voegt daar echter ontnuchterend aan toe: “Hij wist niet, de oude jood, dat humaniteit niet langer modern is. Hij was dan ook slechts een arme thoraschrijver.”

Joseph Roth schreef zijn essay voor “lezers die respect hebben voor leed, voor menselijke waardigheid en voor de vuilheid die de ellende overal begeleidt. Westerlingen die niet prat gaan op hun schone matrassen, die aanvoelen dat ze van de mensen uit het Oosten veel te ontvangen hebben.” Behoren wij daartoe?

“Joden op drift”, vertaald door Els Snick, met een voorwoord van Geert Mak.
Uitgegeven bij Bas Lubberhuizen, 141 pagina’s, 15 euro.

Etienne Eertmans

9 oktober 2016

Geen opmerkingen:

Een reactie posten