zondag 11 september 2016

Een boek om naar te verlangen terwijl je er nog in aan het lezen bent - Over "We komen nog één wonder tekort" van Rebekka de Wit

Vader, broer, zus en de ik-persoon van het verhaal, van wie ik tot nader order aanneem dat het Rebekka de Wit zelf is, trekken er gedurende “twee lange, onbeschrijflijke weken” op uit. Ze hebben er alle reden toe om zichzelf dat te gunnen, want in de voorbije dagen moesten ze voorgoed afscheid nemen van zowel hun zieke moeder als de beste vriend van Rebekka’s zus.

Het viertal propt de auto vol met nuttige en vooral nutteloze spullen en begeeft zich naar een zonnige, in mijn verbeelding zuiderse bestemming. Niks georganiseerd, niks luxueus of zo, nee, gewoon ergens de auto laten stoppen op een plaats waar kamperen eigenlijk verboden is, “een plek waar niemand ons zou vinden”, misschien wel “de droombestemming van iemand die niet meer leefde”. Daar beleven zij samen “dagen om naar te verlangen terwijl ze nog bezig waren; dagen die ons konden opvangen als we zouden vallen.”

Op die plek buiten de tijd leven ze, voor zolang als het duurt, volgens “een andere hartslag”, dichter bij het Ware Leven zeg maar. Dat valt te associëren met speelsheid, onbevangenheid, tegenwoordigheid, levenslust, geluk dat met de regelmaat van een klok tot ontploffing komt, ‘een extreem goed gevoel voor humor, maar tegelijk ook een extreem goed gevoel voor verdriet’.

De liefde waarmee Rebekka over haar vader schrijft, krijgt in het verhaal een prominente plaats. Talloze verfijnde miniatuurtjes schilderen de warme gevoelens die beiden elkaar toedragen. Aan hem dankt zij naar eigen zeggen ‘de moedertaal waarin zij kan wonen’.

Maar even pakkend zijn de herinneringen die zij ophaalt aan haar overleden moeder. En de omzichtigheid waarmee zij zich beweegt rond het onvatbare verdriet van haar zus.

Het kan voor sommige lezers oncomfortabel voelen dat het verhaal niet rechtlijnig, maar eerder associatief verloopt. Ik heb mij zelf met graagte overgegeven aan de heerlijke stroom van gedachten, herinneringen, gevoelens en verlangens, zoals Rebekka de Wit die schijnbaar ongeremd uit haar pen laat vloeien. Soms twijfelt zij zelf eraan of “wat zij allemaal probeert vast te houden” wel te beschrijven is. En zij erkent de moeite om haar stem te houden “zonder mee te gaan met degenen die naast je staan – in een wereld die oneindig veel groter is dan jij”. Zij vangt ook kritiek op haar wijze van vertellen, op school al, als kind. Zij verliet te gemakkelijk de waarheid, luidde de aantijging. Voor straf mocht zij nooit meer iets vertellen in de kring! En haar moeder schreef op het antieke hout van Rebekka’s kinderbed de woorden ‘nooit meer liegen’! Maar, noteert ze, haar schaamte hield op “toen iemand mij vertelde dat Chinezen de eerste leugen van hun kind vieren, omdat ze dan tot de wereld behoren”. Hoera voor alle roman- en toneelschrijvers!

Ik heb me tijdens het lezen voortdurend afgevraagd welke zin of passage ik uiteindelijk de mooiste vond van het hele boek; zo’n passage die je zou willen inkaderen en boven je bed of op de badkamerspiegel hangen. Ik ben er niet uit geraakt; ze waren te talrijk. Laat ik het tien seconden lang op deze houden: “Er steeg water vanuit mijn buik omhoog en ik voelde me uitverkoren. Alweer. Ik voel me heel vaak uitverkoren, maar dat gaat altijd weer over. Ik weet meestal niet waar ik uitverkoren voor zou zijn, behalve dan om ‘iets te doen’. Iets waardoor we het tegendeel voelen van bindingsangst. Iets waardoor we niet meer zouden stoppen van mensen te houden omdat uiteindelijk alles toch naar de kloten gaat, of in ieder geval voorbij. Zo zouden we ons niet opstellen. We zouden juist meer en van iedereen houden.” (p.65)

Als ik voluit en kinderlijk mag geloven in de echtheid van het verhaal dat Rebekka de Wit in dit boek vertelt, dan is het vandaag dag op dag vijftien jaar geleden dat haar moeder van de dokter te horen kreeg dat zij aan ongeneeslijke kanker leed. Het was de dag waarop in New York twee vliegtuigen zich in de WTC-torens boorden. Rebekka was toen vijftien jaar oud, en na de diagnose leefde haar moeder nog 340 dagen, terwijl de dokter haar nog slechts een paar weken leven had voorspeld.

Maar niet of alles wat in het boek beschreven staat feitelijk zo gebeurd is, is van tel. Wel de stroom van geloof, hoop en verlangen die doorheen het verhaal trekt; geloof dat “alles uitmaakt, elke vogel, elke seconde”: niets kan gemist worden, want dan klopt het geheel niet meer. Het gaat om leven met “ogen zo open als de zee”, zodat alles erin kan. Onbevangen leven, ook, zonder berekening, zonder jezelf of anderen op te hangen aan veelal theoretisch bedachte keuzes en categorieën, die het beeld oproepen van een soort schijnzelfstandigheid in een bestaan waarin er per slot van rekening niet zoveel te kiezen valt. Meer dan in die schimmige schijn van zelfstandigheid, geloven in de afhankelijkheid en verbondenheid van alles met allen, en daaraan trouw zweren. Aan het sterrenbeeld dat je samen vormt. Of aan zoiets als “een hart waar je samen in zit, zoals in een atmosfeer; en als iemand daaruit weggaat breekt het”.

Etienne Eertmans
11 september 2016

Post scriptum: in het zog van dit boek heeft Rebekka de Wit een heuse Afhankelijkheidsverklaring geschreven, die zeer de moeite loont om een keer erop na te lezen. Je vindt ze op https://decorrespondent.nl/4845/Leve-onze-afhankelijkheid/274854146490-ee059cbe 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten