vrijdag 30 september 2016

Hoe liefhebben lijden doet - Over "Pijn" van Zeruya Shalev

Pijn is voor de schrijfster van dit vorig jaar in Israël verschenen boek in de eerste plaats iets dat zij zelf heel lijfelijk heeft ervaren. Op 29 januari 2004 werd zij in Jeruzalem het slachtoffer van een bomaanslag op een stadsbus, gepleegd door een Palestijnse zelfmoordterrorist. Dat gebeurde vlak nadat zij haar kind naar de dagopvang had gebracht. Jaren van moeizaam herstel volgden daarop.

Zeruya Shalev, nicht van de gerenommeerde auteur Meir Shalev, laat haar boek “Pijn” beginnen met het relaas van die aanslag, ditmaal ondergaan door haar romanpersonage Iris. Zij is gehuwd met Micki en moeder van Omer (17) en Alma (21). Al heel gauw blijkt dat de onherstelbare lichamelijke beschadigingen nauw verknoopt zijn met andere verschijningsvormen van pijn. Rondom de schuldvraag bijvoorbeeld. De hoofdschuldige – de Palestijnse terrorist – komt nauwelijks in beeld, maar des te heftiger wordt er gebekvecht over wie binnen het kleine gezin de oorzaak ervan was dat Iris net op dát noodlottige tijdstip voorbij die stadsbus reed. Micki misschien, die net die ochtend om onduidelijke redenen ongewoon vroeg de deur uit moest, zodat niet hij maar Iris de kinderen moest wegbrengen? Of Omer, die te lang in zijn pyama op het bed van zijn ouders bleef rondspringen en zo de zaak ophield? Of Alma, die zo nodig nog eerst een Franse vlecht in haar haar wilde voordat ze de deur uitging? De bitterheid waarmee zelfs tien jaar na de feiten nog op die vragen wordt gekauwd, laat vermoeden dat er méér scheef zit in de verhoudingen binnen en rondom dit droomgezinnetje.

Met welke zeer persoonlijke pijn alle personages die de roman bevolken, rondlopen, welke oorzaken aan die smarten ten grondslag liggen en hoe Iris, Micki, Omer, Alma, Eitan, Boas en anderen daar op zeer uiteenlopende manieren mee trachten te dealen: Zeruya Shalev neemt 348 bladzijden lang de tijd om al die draden te ontrafelen. Het doet je beseffen hoe rijk, maar tevens moeizaam leven is in verhouding met anderen die je per slot van rekening toch zeer lief zijn. De kortsluiting bijvoorbeeld die bijna fataal optreedt in je verhouding als liefhebbende moeder met je opgroeiende zoon of dochter – is daar dan echt geen ontkomen aan? In “Pijn” ontwikkelt de radiostilte tussen Iris en Alma zich gaandeweg tot een waar drama-binnen-het-drama. Maar wat dan met een jeugdvriend, op wie je indertijd wanhopig en totaal verliefd was, met wie de omgang even plots als ruw en onbegrijpelijk afsprong, en die vele jaren later opeens in de gedaante van een arts opnieuw in je leven opduikt? Het is dat laatste vraagstuk, dat Iris en Eitan noodlottig omspint, waarop de roman het meest omstandig ingaat en waarin je als lezer het meest beklemmend wordt meegesleept. Het is niet moeilijk om je eigen persoonlijke ervaring erin af te lezen en de manier waarop je zelf ooit, op een beslissend kruispunt van je leven, hebt gevochten voor (of misschien gegokt op?) een billijk antwoord.

In een commentaar op dit boek las ik ergens een kritische bedenking over het toch wel hoge “Flair”-gehalte ervan. Ik kan daar inkomen, maar vind de opmerking niettemin misplaatst. Zeruya Shalev’s verhalende meditatie over de vele oorzaken van menselijke pijn, zowel geestelijke als lichamelijke, en de waardige en genuanceerde manier waarop ze die tot het einde toe volhoudt, overstijgt het niveau van een vrijetijdsblad in de wachtkamer van de huisarts. Het boek verdient gelezen te worden met het respect waarmee Zeruya Shalev zelf haar romanpersonages laat worstelen met hun demonen.

Etienne Eertmans

30 september 2016

maandag 19 september 2016

Het groene en het dorre hout - Over "Het hout" van Jeroen Brouwers

“Want als ze dit doen met het groene hout, wat moet er dan gebeuren met het dorre?” (Lucas 23:31)

“De groene boom is die welke vruchten geeft, de dorre boom is die welke zonder vruchten blijft en moet worden omgehakt en in het vuur gegooid” (exegese van de Traduction Oecumenique de la Bible)

Jeroen Brouwers schilderde zijn verhaal over het schokkend emotioneel en seksueel geweld op een Limburgs jongensinternaat begin jaren ’50 in zeer donkere kleuren. Het gevaar daarvan is dat de nuances verloren gaan en het geheel verzandt in een karikatuur die juist daardoor inboet aan geloofwaardigheid en kracht.

Maar kom, heb ik ooit wijlen Eric De Volder verweten dat hij zijn acteurs en actrices steevast zwaar geschminkt het podium op stuurde? Integendeel, ik ben steeds zwaar verslaafd geweest aan zijn hevig expressionistische scenografie en regie. Laten we zijn nagedachtenis eren en hoog houden!

Dus geen kwaad woord over de legitieme keuze van Jeroen Brouwers om misschien de kleine waarheid een tikkeltje geweld aan te doen om aldus in ieder geval de Grote Waarheid aan zijn lezers over te kunnen brengen. En die is zeer schrijnend. Met de onverwachte komst van broeder Mansuetus, door het moederklooster in Duitsland uit het niets op de directeursstoel gedropt, doet de Demon zelf zijn intrede in het Franciscanercollege, gelegen aan de oostgrens van Nederlands‑Limburg. “Vredig, vriendelijk, barmhartig veranderden door zijn komst in de tegendelen hiervan, waar ieder de ander zou gaan wantrouwen, beducht voor verklikking, sancties, penitenties.” (p.116) ‘Tucht en discipline’ zouden er heersen vanaf nu, toegepast tot in de uiterste en meest redeloze consequenties. Althans, waar het de leerlingen betrof welteverstaan; allerminst voor broeder Mansuetus zelf en een aantal van zijn trawanten. Die gaan zich te buiten aan een schaamteloos terreurbewind en seksuele vernederingen van de aan hen toevertrouwde schaapjes. En wie van de ouders zou die straffe praatjes geloven van hun pupillen – als die er al toe kwamen om hun schaamte te overwinnen en te reppen over wat zij op dat internaat te lijden hadden?

Jeroen Brouwers’ vertelling laat mij niet onberoerd omdat zij ten dele spoort met gebeurtenissen die deel uitmaken van mijn eigen levensverhaal. Mijn collegejaren situeren zich in de periode 1970‑1976, twintig jaar na het tijdsgewricht waarin Brouwers zijn verhaal zich laat afspelen. We hebben intussen het Tweede Vaticaans Concilie achter de rug, maar de openheid en frisse wind welke dat Concilie doorheen de wereldkerk wilde doen waaien, hadden het Heilig-Hartcollege in Lanaken nog maar ten dele bereikt. Ja, de vernieuwingen in de liturgie hadden hun intrede gedaan. Maar waar we het aggiornamento het hardst nodig hadden, daar ontbrak ze ten enenmale. De jungle bleef gelijk aan haar zelve, de stinkende potjes bleven gedekt. Ik ben zelf nooit een rechtstreeks slachtoffer geweest van de seksuele perversiteiten van wijlen pater Michel Valkenborg en - naar ik later heb vernomen – sommigen van zijn medebroeders. Maar zijn perverse lust stonk kilometers in het rond, ze benam mij letterlijk de adem. De slaapzaal van de twaalfjarigen, waarover hij de supervisie voerde, sidderde onder zijn terreur. ‘Orde en discipline’, jawel!, die strijdkreet lag hem bestorven in de mond. Laat net hij nu ook nog onze godsdienstleraar zijn geweest! Onder zijn bewind heb ik emotioneel hevig geleden. Op de retorica liet ik me met opzet buizen voor zijn vak, uit geweldloos protest voor het feit dat hij mij zes jaar lang had moeten leren wat evangelisch leven inhoudt, maar zelf voor geen millimeter had voorgeleefd hoe dat in de praktijk eruit kan zien. Dat stichtende voorbeeld heb ik gelukkig wel gekregen van enkele andere priester-leraars, ik ben hun er eeuwig dankbaar voor.

Het groene hout, dat waren wij. De dorre boom echter werd geenszins omgehakt of aan het vuur prijsgegeven. Hij mocht nog jaren zijn gang gaan.

Machtsmisbruik tegenover kleinen en kwetsbaren, ach, het is van alle tijden. Het tiert ook vandaag nog welig – op sportscholen en in sportclubs misschien? En met grote zekerheid bij de niet begeleide minderjarige vluchtelingen die in grote wanhoop in West‑Europa komen aangespoeld.

Maar zeer erg is het wanneer het misbruik wordt begaan door precies die personen die zich door “God” (welke god?) geroepen wanen om de opvoeding ter harte te nemen van het ‘groene hout’ dat ouders aan hun zorg toevertrouwen.

Ik plaats dit stukje op mijn blog ten dele als eresaluut aan Jordy, onlangs als prille volwassene van ontbering gestorven in een park in Gent. Sinds zijn derde levensjaar was hij geplaatst in een jeugdinstelling; omdat hij er vanaf zijn achttiende verjaardag niet langer kon blijven, werd hij de wildernis ingestuurd, weerloos en allerminst toegerust om op eigen benen stand te houden. Dat hij alle hulp afwees en zichzelf onbereikbaar maakte, zegt in mijn ogen veel meer over de barre kwaliteit van de hulpverlening die hem in de instelling te beurt viel, dan over hemzelf. Dat zijn offer niet vergeefs mag zijn geweest!

En jij, Jeroen, schrijf nog maar meer van die droevige, maar zo hoognodige boeken!

Etienne Eertmans

19 september 2016

zondag 11 september 2016

Een boek om naar te verlangen terwijl je er nog in aan het lezen bent - Over "We komen nog één wonder tekort" van Rebekka de Wit

Vader, broer, zus en de ik-persoon van het verhaal, van wie ik tot nader order aanneem dat het Rebekka de Wit zelf is, trekken er gedurende “twee lange, onbeschrijflijke weken” op uit. Ze hebben er alle reden toe om zichzelf dat te gunnen, want in de voorbije dagen moesten ze voorgoed afscheid nemen van zowel hun zieke moeder als de beste vriend van Rebekka’s zus.

Het viertal propt de auto vol met nuttige en vooral nutteloze spullen en begeeft zich naar een zonnige, in mijn verbeelding zuiderse bestemming. Niks georganiseerd, niks luxueus of zo, nee, gewoon ergens de auto laten stoppen op een plaats waar kamperen eigenlijk verboden is, “een plek waar niemand ons zou vinden”, misschien wel “de droombestemming van iemand die niet meer leefde”. Daar beleven zij samen “dagen om naar te verlangen terwijl ze nog bezig waren; dagen die ons konden opvangen als we zouden vallen.”

Op die plek buiten de tijd leven ze, voor zolang als het duurt, volgens “een andere hartslag”, dichter bij het Ware Leven zeg maar. Dat valt te associëren met speelsheid, onbevangenheid, tegenwoordigheid, levenslust, geluk dat met de regelmaat van een klok tot ontploffing komt, ‘een extreem goed gevoel voor humor, maar tegelijk ook een extreem goed gevoel voor verdriet’.

De liefde waarmee Rebekka over haar vader schrijft, krijgt in het verhaal een prominente plaats. Talloze verfijnde miniatuurtjes schilderen de warme gevoelens die beiden elkaar toedragen. Aan hem dankt zij naar eigen zeggen ‘de moedertaal waarin zij kan wonen’.

Maar even pakkend zijn de herinneringen die zij ophaalt aan haar overleden moeder. En de omzichtigheid waarmee zij zich beweegt rond het onvatbare verdriet van haar zus.

Het kan voor sommige lezers oncomfortabel voelen dat het verhaal niet rechtlijnig, maar eerder associatief verloopt. Ik heb mij zelf met graagte overgegeven aan de heerlijke stroom van gedachten, herinneringen, gevoelens en verlangens, zoals Rebekka de Wit die schijnbaar ongeremd uit haar pen laat vloeien. Soms twijfelt zij zelf eraan of “wat zij allemaal probeert vast te houden” wel te beschrijven is. En zij erkent de moeite om haar stem te houden “zonder mee te gaan met degenen die naast je staan – in een wereld die oneindig veel groter is dan jij”. Zij vangt ook kritiek op haar wijze van vertellen, op school al, als kind. Zij verliet te gemakkelijk de waarheid, luidde de aantijging. Voor straf mocht zij nooit meer iets vertellen in de kring! En haar moeder schreef op het antieke hout van Rebekka’s kinderbed de woorden ‘nooit meer liegen’! Maar, noteert ze, haar schaamte hield op “toen iemand mij vertelde dat Chinezen de eerste leugen van hun kind vieren, omdat ze dan tot de wereld behoren”. Hoera voor alle roman- en toneelschrijvers!

Ik heb me tijdens het lezen voortdurend afgevraagd welke zin of passage ik uiteindelijk de mooiste vond van het hele boek; zo’n passage die je zou willen inkaderen en boven je bed of op de badkamerspiegel hangen. Ik ben er niet uit geraakt; ze waren te talrijk. Laat ik het tien seconden lang op deze houden: “Er steeg water vanuit mijn buik omhoog en ik voelde me uitverkoren. Alweer. Ik voel me heel vaak uitverkoren, maar dat gaat altijd weer over. Ik weet meestal niet waar ik uitverkoren voor zou zijn, behalve dan om ‘iets te doen’. Iets waardoor we het tegendeel voelen van bindingsangst. Iets waardoor we niet meer zouden stoppen van mensen te houden omdat uiteindelijk alles toch naar de kloten gaat, of in ieder geval voorbij. Zo zouden we ons niet opstellen. We zouden juist meer en van iedereen houden.” (p.65)

Als ik voluit en kinderlijk mag geloven in de echtheid van het verhaal dat Rebekka de Wit in dit boek vertelt, dan is het vandaag dag op dag vijftien jaar geleden dat haar moeder van de dokter te horen kreeg dat zij aan ongeneeslijke kanker leed. Het was de dag waarop in New York twee vliegtuigen zich in de WTC-torens boorden. Rebekka was toen vijftien jaar oud, en na de diagnose leefde haar moeder nog 340 dagen, terwijl de dokter haar nog slechts een paar weken leven had voorspeld.

Maar niet of alles wat in het boek beschreven staat feitelijk zo gebeurd is, is van tel. Wel de stroom van geloof, hoop en verlangen die doorheen het verhaal trekt; geloof dat “alles uitmaakt, elke vogel, elke seconde”: niets kan gemist worden, want dan klopt het geheel niet meer. Het gaat om leven met “ogen zo open als de zee”, zodat alles erin kan. Onbevangen leven, ook, zonder berekening, zonder jezelf of anderen op te hangen aan veelal theoretisch bedachte keuzes en categorieën, die het beeld oproepen van een soort schijnzelfstandigheid in een bestaan waarin er per slot van rekening niet zoveel te kiezen valt. Meer dan in die schimmige schijn van zelfstandigheid, geloven in de afhankelijkheid en verbondenheid van alles met allen, en daaraan trouw zweren. Aan het sterrenbeeld dat je samen vormt. Of aan zoiets als “een hart waar je samen in zit, zoals in een atmosfeer; en als iemand daaruit weggaat breekt het”.

Etienne Eertmans
11 september 2016

Post scriptum: in het zog van dit boek heeft Rebekka de Wit een heuse Afhankelijkheidsverklaring geschreven, die zeer de moeite loont om een keer erop na te lezen. Je vindt ze op https://decorrespondent.nl/4845/Leve-onze-afhankelijkheid/274854146490-ee059cbe