“Er
trad een wetgeleerde naar voren om Jezus op de proef te stellen.
‘Rabbi,’
zei hij, ‘wat moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven?’
Jezus
zei tegen hem: ‘Wat staat er geschreven in de Tora? Wat leest u daar?’
Hij
antwoordde: ‘U zult de Heer, uw God, liefhebben met uw hele hart, met uw hele
ziel, met al uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.’
Jezus
zei tegen hem: ‘Juist geantwoord! Doe dat en u zult leven.’
Maar
hij wilde zich rechtvaardigen en vroeg daarom aan Jezus: ‘Ja maar, wie is mijn
naaste?’
Jezus
nam weer het woord en zei: ‘Op reis van Jeruzalem naar Jericho viel iemand in
handen van rovers. Ze schudden hem uit, mishandelden hem en lieten hem halfdood
achter. Toevallig kwam er een priester langs die weg; hij zag hem, maar liep in
een boog om hem heen. Ook een leviet die voorbij kwam en hem zag, liep in een
boog om hem heen. Maar een Samaritaan die op reis was, kwam bij hem, zag hem en
kreeg medelijden. Hij ging naar hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en
verbond ze. Toen zette hij hem op zijn eigen rijdier en bracht hem naar een
herberg, waar hij hem verder verzorgde. De volgende ochtend haalde hij twee
denariën tevoorschijn en gaf ze aan de waard. “Zorg voor hem,” zei hij, “en als
u nog meer kosten moet maken, zal ik ze u op mijn terugreis vergoeden.” – Wie van
die drie is naar uw mening de naaste geweest van de man die in handen van de
rovers was gevallen?’
Hij
zei: ‘Die hem barmhartigheid heeft bewezen.’
Jezus
zei tegen hem: ‘Doe dan voortaan net als hij.’
(Lukas
10,25-37)
Net als
vorige zondag, en goed passend bij de zomervakantie, voorziet de
katholieke liturgie vandaag weer in een reisverhaal. De aanleiding ertoe is de
vraag die een wantrouwige wetgeleerde tot Jezus richt: “Wat moet ik doen om
voluit te kunnen leven?”
Jezus speelt
de bal terug en laat hem zelf het antwoord formuleren op zijn eigen vraag. De
geleerde doet dat door te reciteren uit het ‘Sjema Jisraël’, het voornaamste
gebed van de joden, aangevuld met een citaat uit vers 18 van het boek
Leviticus – samen de essentie van de joodse Tora. Jezus reageert
instemmend.
Toch is de
wetgeleerde niet blij met Jezus’ bijval. Hij had hem immers graag vast gezet
met zijn vraag, en nu is het alsof Jezus hem vastzet. Om zijn gezicht te redden
stelt hij daarom een nieuwe vraag: “Maar wie is dan die naaste, die mijn liefde
verdient?” In zijn denkwereld zijn er duidelijke categorieën van mensen: er
zijn de wetsgetrouwen en er zijn de sjacheraars en overspeligen. Er zijn de
joden en er zijn de niet-joden, met wie je geen omgang hoort te hebben. Tot
welke partij rekent Jezus zich?
Maar Jezus
denkt out of the box en illustreert dat met het mooie verhaal van de goede
Samaritaan die zich bekommert om de beroofde en halfdood geslagen reiziger
langs de kant van de weg. Hij verzorgt het slachtoffer – waarschijnlijk een
jood – als was het zijn eigen kind. Wat een contrast met de priester en de
leviet die, om niet te zondigen tegen de reinheidswetten, zich ver houden van
vieze wonden en bloed.
De
Amerikaanse monnik Thomas Merton merkte bij dit verhaal op dat hij zichzelf, in
tegenstelling tot de meeste lezers, niet spontaan identificeerde met de
Samaritaan, maar wel met de hulpbehoevende man. En ik denk dat dit inderdaad de
juiste manier is om deze parabel te lezen. Want de ‘naaste’ is hier net niet de
arme sukkelaar, maar wel de reiziger die belangeloos hulp biedt en zijn paard, tijd
en geld inzet voor de genezing van deze vreemde man die, vreemd als hij is,
toch zijn broeder is in ‘God’, want hij is een mensenkind als hij.
Wie was mij
in m’n eigen leven tot nu toe het naast? Zonder twijfel mijn oude moeder, die
mij als klein kind heeft verschoond, gekleed en gevoed; die mij heeft leren
spreken en zingen; die mij de beginselen van de liefde heeft geleerd in woord
en daad.
“Zoals die
goede Samaritaan heeft gedaan in mijn verhaal,” zo hoor ik Jezus zeggen, “en
zoals je oude moeder voor je heeft gedaan, doe jij het ook zo. En dan zal je
weten en proeven wat eeuwig leven is.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten