Met
“Misschien Esther” heeft Katja Petrowskaja een bedwelmend mooi boek geschreven.
Het is haast niet te geloven dat dit pas het debuut is van deze intussen 46‑jarige
vrouw van Oekraïense afkomst. Katja Petrowskaja werd in 1970 geboren in Kiev,
maar woont sinds 1999 in Berlijn. Zij schreef haar boek dan ook in het Duits.
“Vielleicht Esther” verscheen in 2014 en werd meteen bekroond met de
belangrijkste debuutprijs in het Duitse taalgebied. Het boek werd al in twintig
talen vertaald. Alle lovende woorden die intussen erover zijn uitgesproken en
neergeschreven, zijn volkomen terecht.
In “Misschien
Esther” begeeft Katja Petrowskaja zich letterlijk op weg om de wortels en
vertakkingen van haar familiestamboom te ontwarren en bloot te leggen. Ze doet
dat met behulp van overgeleverde verhalen, flarden van herinneringen en
spaarzame documenten die ze opgraaft uit diverse archieven in Polen, Oekraïne
en Oostenrijk. Ze bezoekt de plaatsen en steden waar haar voorouders geleefd en
geleden hebben: haar geboortestad Kiev in Oekraïne; Kalisz, Oswieçim en
Warschau in Polen; Wenen, Salzburg, Sankt Johann im Pongau, Mauthausen en
Gunskirchen in Oostenrijk. Ze doorploegt het internet op zoek naar verwanten en
ontdekt dat haar familie veel groter is dan gedacht. Vrienden en getuigen van
vroeger melden zich eensklaps aan vanuit Israël, Engeland en de Verenigde
Staten. Katja, die nooit Hebreeuws of Jiddisch heeft verstaan, ontdekt haar joodse
wortels.
De titel van
het boek is symptomatisch voor de betrouwbaarheid van de ontdekte verhalen en
geschiedenissen. Heette de grootmoeder langs moederszijde van Katja’s vader nu
Esther of niet? Papa Petrowskij weet het zelf niet meer, want er werd over zijn
oma altijd gesproken als ‘baboesjka’, zonder dat zij ooit bij haar meisjesnaam
werd genoemd. Zo zijn er talloze anekdotes die zweven tussen licht en schaduw.
Stond er bijvoorbeeld wel of niet een emmer met een ficus op de laadvloer van
de vrachtwagen die de familie van Katja’s vader in 1941 moest evacueren uit het
door de nazi’s belaagde Kiev? Een belangrijke vraag, want aan die ficus heeft
Katja haar bestaan te danken. Grootvader trok hem immers van de wagen af om
plaats te maken voor zichzelf, zijn vrouw en hun twee zonen. Nu echter blijkt
niemand zich die ficus nog te herinneren. Heeft hij dan wel bestaan? Of dankt
Katja haar leven aan een fictie?
En zo gaat
het maar door. Feiten spreken elkaar tegen of vragen om een verklaring die
niemand kent. En toch wil de auteur alles weten, alles begrijpen. Het is
“niemand vergeten en niets vergeten”, een dichtregel van Olga Bergholz die de
naoorlogse bevolking van Oekraïne in het hart sloot. Katja wil de verbindingen
binnen haar familie kennen en de leidmotieven begrijpen. Met een fanatieke wil
graaft ze zich in de overgeleverde verhalen om aldus door te dringen tot de
kern van alles wat de mens bezielt en voortdrijft. De tweede wereldoorlog
blijkt daarbij een allesbepalende plaats in te nemen. “In juli 1941, toen mijn moeder haar geboortestad Kiev verliet, was ze
nog geen zes jaar oud. Alles wat ze mij over haar kinderjaren vertelde, draaide
om de oorlog. Ze had herinneringen aan het ervoor, maar in de oorlog had ze
gevonden wat haar honger naar grote gevoelens, haar natuurlijke verlangen naar
gerechtigheid stilde. Aan de oorlog mat ze alles af wat erna gebeurde.” (…)
“Telkens weer vertelde ze me over de oorlog, hoewel er amper iets te vertellen
viel, een paar verhalen slechts, maar met die primaire kleuren schilderde ze
alle andere verhalen van haar leven.” (pagina 67). De schrijfster zelf behoort tot “de kinderen van de jaren zeventig, die
doordrenkt waren van de geest van die oorlog, de oorlog die voor ons de
belangrijkste introductie in de wereldgeschiedenis is geweest, een oorlog die
ons de leerschool der gevoelens heeft opgelegd, verlies en liefde, vriendschap
en verraad, we putten uit de nooit opdrogende bron van die oorlog.” (pagina
191).
Zeer veel
verwanten haalt Katja Petrowskaja uit een vergeten verleden terug, als wil ze
deze doden het leven terugschenken. Zeven personen ontvangen daarbij meer dan
gewone aandacht:
- Haar grootmoeder Rosa, moeder van Katja’s mama, geboren in 1905 in Warschau (dat toen nog bij Rusland hoorde) en later directrice van een weeshuis voor doofstomme kinderen in de Oeral. Daarmee zette zij een lange familietraditie verder. Meerdere opeenvolgende generaties van de familietak langs moederszijde hebben zich toegelegd op het lesgeven aan doofstomme kinderen. Katja’s mama was de eerste die met die traditie brak.
- Haar overgrootvader Ozjel Krzewin, die in Warschau een doofstommenschool leidde en in de jaren dertig van de vorige eeuw uitweek naar Kiev.
- Haar overgrootmoeders Anna Levi en ‘Misschien’ Esther en haar groottante Ljolja, die allen om het leven werden gebracht tijdens de moordpartijen die een Duits Sonderkommando in september 1941 aanrichtte in Babi Yar bij Kiev.
- Haar oudoom Judas Stern, broer van haar grootvader Semjon Stern (die later in het verzet de naam Petrowskij aannam). Judas Stern pleegde op 5 maart 1932 in Moskou een aanslag op een hoge Duitse functionaris en werd daarvoor een maand later tijdens een showproces berecht.
- Haar grootvader Vasili, echtgenoot van Rosa, die na zijn vier jaren durende krijgsgevangenschap tijdens de oorlog van de radar verdween en pas 41 jaar later – in 1982 – terug in Kiev opdook.
Laat ik het
na de inhoud van het boek nog even hebben over de verhaalstijl. Die is uiterst
persoonlijk. We komen in dit boek minstens evenveel te weten over de auteur
zelf als over haar familie. Onverbloemd biedt zij ons een inkijk in haar
gedachten, gevoelens, twijfels, angsten en verlangens. Je maakt als het ware
mee hoe haar teksten eerst in haar hart en vervolgens op papier geboren worden.
Dat is een zeer ontroerend proces dat je als lezer erg aangrijpt, wanneer je er
geduldig in meegaat. Al lezend kom je erachter dat de weg betekenisvoller kan
zijn dan de aankomst, het woord waardevoller dan het resultaat, de vraag
boeiender dan het antwoord. “Wie niet liegt kan niet vliegen”, zo waarschuwt de
auteur ons al meteen bij het begin van haar boek.
Haar
schrijfstijl is – ik zei het al – bedwelmend mooi. Menige passage las
ik hardop voor mezelf om de schoonheid van de gekozen woorden nog beter te
kunnen smaken. Geloof me, dit is grote literatuur. Lees bijvoorbeeld, bij wijze
van steekproef, het hoofdstukje “De tuin” (pagina’s 195 tot 199). Of “Bij mijn
grootvader” (pagina’s 205 tot 207). Of “Reis naar Mauthausen” (pagina’s 217 tot
222). Of… Nee, lees liever het hele boek! Ik beveel het iedereen die houdt van
schone letteren en die zich geboeid weet door wat er in mensen omgaat, van
harte aan.
“Misschien
Esther”, vertaald door W. Hansen.
Uitgegeven
bij De Bezige Bij, 240 pagina’s, 19,90 euro.
Etienne
Eertmans
28 oktober
2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten